OSF tegen wet Excessieve beloningen

Met dank overgenomen van Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF) i, gepubliceerd op maandag 15 december 2008.

De OSF heeft zich verzet tegen Wetsvoorstel 31 459: Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen omdat het een te ingewikkelde en ook veel te beperkte aanpak is van te hoge (dus excessieve) beloningen. Onderstaand de inbreng van Hendrik ten Hoeve, die mede namens D66 sprak. De wet werd wel aangenomen.

Inbreng Hendrik ten Hoeve, Onafhankelijke Senaatsfractie, mede namens de fractie van D66,m.b.t. wetsvoorstel 31 459 Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen,

9 december 2008

Voorzitter,

Het gevoel is intussen wel algemeen dat er binnen een heel beperkte kring wel heel gemakkelijk gestrooid wordt met inkomens die in de rest van onze samenleving ervaren worden als onredelijk in vergelijking met inkomens van anderen die ook hard werken. Dus als excessief, bovenmatig. En het idee dat daar iets aan gedaan moet worden is ook bijna algemeen, maar hoe dat dan moet gebeuren, daarover bestaat nog wel wat onenigheid. Voor sommigen gaat de remedie niet verder dan zelfregulering, maar voor een grote meerderheid, ook in de politiek, is intussen wel duidelijk dat dat niet voldoende oplevert. En dan is een overheidsmaatregel een legitiem middel om een eind te maken aan wat maatschappelijk ongewenst is.

Dat betekent dan wel dat er ook onmiddellijk verdere keuzes gemaakt moeten worden: wanneer vinden wij een situatie ongewenst, welke middelen willen we gebruiken om daar wat tegen te doen, welke bijeffecten hebben die maatregelen dan voor onze positie t.o.v. het buitenland en ons vestigingsklimaat, en, heel belangrijk, hoe inzichtelijk zijn die maatregelen en hoe makkelijk uitvoerbaar zijn ze. En dat laatste punt hecht ik zwaar aan: we hebben al veel te veel, veel te ingewikkelde regelgeving.

Hier moeten dus moeilijke keuzes gemaakt worden, maar onze fracties vinden de maatschappelijke verstoring die uitgaat van het probleem van de extreem hoge inkomens zodanig groot dat die keuzes wat ons betreft snel en vooral ook helder gemaakt mogen worden. Het is dan niet zinvol om ons te verliezen in de vraag hoe iemand nou precies zijn/haar hoge inkomen heeft verworven. De één zal er vast meer voor gepresteerd hebben dan de andere, of meer voor zijn bedrijf opgeleverd hebben, maar dat is een beoordeling waar een overheid maar liever buiten moet blijven. De overheid moet keuzes maken voor haar eigen personeel en voor aan haar gelieerde instellingen. En verder moet de overheid eenvoudig vaststellen wat in onze tijd in onze maatschappij acceptabel is als een normaal en redelijk inkomen en dus als zodanig behandeld mag worden, en wat daar boven uit gaat en waar dus een aangepaste behandeling op zijn plaats is. En de maatregelen die dan het makkelijkst hanteerbaar en het makkelijkst te verdedigen zijn, liggen in de sfeer van directe beperkingen bijv. vanuit de arbeidsrechtelijke of vennootschapsrechtelijke sfeer, zoals de Raad van State terecht opmerkt, of als directe heffingen in de fiscale sfeer. Wij zijn het wel met de regering eens dat het onder de huidige omstandigheden het meest voor de hand ligt om het fiscale instrumentarium te gebruiken.

Nu lag daar vorig jaar in het belastingplan het voorstel om de fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw te beperken tot een pensioengevend loon van € 185.000. Die grens van € 185.000 was natuurlijk arbitrair, en het betrof hier ook maar een heel beperkte aanpak, uitsluitend op basis van de gedachte dat de overheid niet specifiek hoeft te faciliteren voor pensioenen die hoger zijn dan wat normaal gesproken nodig is. Maar het was wel een heldere, voor iedereen begrijpelijke en makkelijk te hanteren regel die volledig paste in onze fiscale systematiek. En die bovendien de gefaciliteerde pensioenopbouw voor werknemers en voor zelfstandigen min of meer vergelijkbaar maakte, namelijk: niet onbeperkt. Die maatregel is door de motie Kortenhorst aan de kant geschoven en nu vervangen door een wetsvoorstel dat inderdaad, zoals die motie zegt, meer gericht is op echt excessieve beloningsbestanddelen. Maar ten koste van wat?

Het voorliggende wetsvoorstel, voorzitter, bestaat uit drie onderdelen. De werkgeversheffing van 30% over excessieve vertrekvergoedingen, de werkgeversheffing van 15% over excessieve pensioenopbouw, en de maatregel om carried interest en vergelijkbare beloningen onder het box 1, of in bepaalde gevallen het box 2 regime te brengen.

Van die laatste maatregel wordt algemeen geconstateerd, en wij zijn het daar mee eens, dat die moet opleveren dat inkomsten belast kunnen worden volgens de bedoelingen van de Wet IB 2001. Wat in feite een arbeidsbeloning is moet ook volgens het daarbij horende hoge tarief belast kunnen worden. En dus gaat het hier niet meer om een maatregel specifiek tegen excessieve beloningen, alhoewel het inderdaad vaak wel hoge beloningen betreft. Is de staatssecretaris niet met mij eens dat deze technisch heel ingewikkelde aanvullende regeling beter apart behandeld had kunnen worden, in plaats van in het kader geplaatst te worden van maatregelen tegen excessieve beloningen? Alhoewel het om hoge inkomsten kan gaan, heeft het daar toch niets mee te maken?

De beide andere maatregelen richten zich wel op excessieve, d.w.z. naar algemeen besef te hoge beloningen, maar op een ingewikkelde manier en met een heel beperkt bereik.

Beide maatregelen zijn ingewikkeld. In de eerste plaats leiden ze materieel tot een dubbele heffing, nl. bij de ontvanger van het inkomen én bij zijn werkgever. Dat is in ons belastingsysteem geen heel fraaie constructie. Ik neem toch aan dat de staatssecretaris dat ook vindt. Daarnaast moeten voor de vaststelling van beide zg. excessieve beloningsbestanddelen min of meer ingewikkelde berekeningen worden uitgevoerd, die voor wat betreft de excessieve pensioenopbouw dan ook nog eens gebaseerd zijn op een aanname van een gemiddelde situatie die er in feite ook wel heel anders uit kan zien. Gelukkig hoeft dat allemaal niet in de reguliere loonheffingaangifte verwerkt te worden, maar het moet wel door de belastingdienst naast de normale procedures van berekening van verschuldigde belastingen worden uitgevraagd, gecontroleerd en berekend, er moet voorlichtingsmateriaal komen en medewerkers moeten ingewerkt worden.

En wat belasten wij dan op deze manier? Niet alle (te) hoge inkomens, wat daaronder dan ook verstaan zou moeten worden. Ook niet alle in absolute zin hoge arbeidsinkomens, zelfs niet alle in absolute zin hoge ontslagvergoedingen, maar alleen ontslagvergoedingen die te hoog zijn in vergelijking met het verdiende jaarloon. En niet alle hoge pensioeninkomens, maar alleen de opbouw in één keer d.m.v. backservice van pensioen op eindloonbasis en daarbuiten niet.

Voorzitter, kan de regering zich voorstellen dat wij daar niet gelukkig mee zijn? Het zou een stuk eenvoudiger zijn, en naar onze mening ook redelijker, eerlijker, wanneer wij niet kijken naar de reden waarom een inkomen wordt ontvangen van een werkgever of naar de vorm waarin het ontvangen wordt of naar de hoogte van dat inkomen in vergelijking met iets anders, maar alleen naar de hoogte van de genoten inkomsten. Dan moeten wij natuurlijk met elkaar vaststellen waar wij een, inderdaad altijd arbitraire, grens willen trekken tussen maatschappelijk acceptabele inkomens en de, gerekend vanuit het wenselijke maatschappelijk evenwicht, te hoge inkomsten. En kiezend voor het fiscale instrument zouden wij dan aan die maatschappelijk te hoge inkomens eenvoudig iets kunnen doen door ze in de IB met een hoger tarief te belasten. Dat is systeem-conform en daardoor zonder enige extra inspanning te realiseren, het werkt in principe niet prohibitief en ook niet punitief, maar gaat er van uit dat van excessieve inkomens, in principe van alle excessieve inkomens in box 1, een meer dan evenredige bijdrage aan de collectieve middelen gevraagd mag worden.

Het zal de regering duidelijk zijn, voorzitter, dat wij dus ook niet heel gelukkig zijn met het uitgangspunt dat de drie nu voorgestelde maatregelen gezamenlijk het bedrag van € 60 miljoen moeten opleveren dat eerder bedoeld was als opbrengst van de aftopping van de facilitering van de pensioenopbouw. In die € 60 miljoen zit dus nu een deel dat niet bedoeld is om een extra heffing te leggen op excessieve beloningen, maar dat ontstaat doordat arbeidsinkomen nu, terecht, in box 1 belast gaat worden. Wat resteert als opbrengst over de twee typen excessieve beloningen is, in percentages, minder dan wat het lijkt, want de door de werkgever te betalen heffingen (die in de tot nu toe verschenen literatuur vaak strafheffingen worden genoemd, ondanks de verzekering van de regering dat ze zo niet bedoeld zijn!), die heffingen kunnen in mindering gebracht worden op de winst en verminderen dus de af te dragen vennootschapsbelasting. Vindt de staatssecretaris ook niet dat gewoon een duidelijke inkomensheffing zonder fratsen, directer en simpeler werkt en ook effectiever? En dat de hoogte daarvan dan niet alleen bepaald zou moeten worden door het gat dat in de begroting gevallen is door de motie Kortenhorst, maar vooral door een politieke afweging van wat als maatschappelijk gezien verantwoorde heffing mag gelden over maatschappelijk gezien erg hoge inkomens?