Verordening 2021/783 - Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)

1.

Wettekst

17.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/53

 

VERORDENING (EU) 2021/783 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2021

tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Door de wetgeving en het beleid van de Unie inzake milieu, klimaat en, waar relevant, energie is de toestand van het milieu aanzienlijk verbeterd. Er blijven evenwel grote milieu- en klimaatuitdagingen bestaan, die, indien er niets wordt ondernomen, aanzienlijke negatieve gevolgen voor de Unie en het welzijn van haar burgers zullen hebben.

 

(2)

Het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4), voor de periode 2014 tot en met 2020, is het recentste van een reeks programma’s van de Unie waarmee sinds 1992 de uitvoering van wetgeving en beleidsprioriteiten inzake milieu en klimaat is ondersteund. Bij een recente evaluatie halverwege is LIFE positief beoordeeld, waarbij is opgemerkt dat het programma op koers ligt om doeltreffend, doelmatig en relevant te zijn. Bijgevolg moet het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) (“LIFE-programma”) worden vastgesteld voor een periode van zeven jaar, zodat de looptijd van het programma kan worden afgestemd op die van het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (5).

 

(3)

In het nastreven van verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen zoals vastgelegd in wetgeving, beleid en plannen, met name de doelstellingen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld: “de Europese Green Deal” (“de Europese Green Deal”) en internationale verplichtingen van de Unie inzake milieu, klimaat en, waar relevant, energie, moet het LIFE-programma bijdragen aan een eerlijke transitie naar een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige economie, aan de bescherming, het herstel en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, met inbegrip van de lucht, het water en de bodem, en van de gezondheid, en aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, onder meer door de uitvoering en het beheer van het Natura 2000-netwerk te ondersteunen en door de aantasting van ecosystemen tegen te gaan, hetzij door rechtstreekse interventies, hetzij door ondersteuning van de integratie van die doelstellingen in ander beleid. Het LIFE-programma moet ook de uitvoering ondersteunen van de overeenkomstig artikel 192, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde algemene actieprogramma’s, zoals het zevende milieuactieprogramma (6) en navolgende milieuactieprogramma’s van de Unie.

 

(4)

De Unie is vastberaden te komen tot een alomvattend antwoord op de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, die nadruk leggen op het intrinsieke verband tussen het beheer van natuurlijke hulpbronnen om de beschikbaarheid daarvan voor lange termijn te waarborgen en ecosysteemdiensten, en het verband van deze beide aspecten met de menselijke gezondheid, en duurzame en sociaal inclusieve economische groei. In deze geest moet het LIFE-programma de beginselen van solidariteit weerspiegelen en een substantiële bijdrage leveren aan zowel de economische ontwikkeling als de sociale cohesie.

 

(5)

Ter bevordering van duurzame ontwikkeling moeten bij het vaststellen en uitvoeren van alle beleidsmaatregelen en activiteiten van de Unie, eisen inzake milieu- en klimaatbescherming worden geïntegreerd. Daarom moeten synergie en complementariteit met andere financieringsprogramma’s van de Unie worden bevorderd, onder meer door de financiering te vergemakkelijken van activiteiten die een aanvulling vormen op strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten en die de introductie en duplicatie uit hoofde van het LIFE-programma ontwikkelde oplossingen ondersteunen. Er is coördinatie nodig om dubbele financiering te voorkomen. De Commissie en de lidstaten dienen stappen te zetten om te voorkomen dat begunstigden van projecten te maken krijgen met administratieve overlapping en een administratieve last die voortvloeit uit verslagleggingsverplichtingen van verschillende financieringsinstrumenten.

 

(6)

Het LIFE-programma moet bijdragen aan duurzame ontwikkeling en aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van de wetgeving, strategieën, plannen en internationale verplichtingen van de Unie inzake milieu, klimaat en, waar relevant, energie, met name ten aanzien van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, het Verdrag inzake biologische diversiteit (7) en de Overeenkomst van Parijs die is vastgesteld binnen het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (8) (de “Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering”) en, onder meer, het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) (9) (het “Verdrag van Aarhus”), het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand van de VN/ECE, het VN-Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen, en de verwijdering ervan, het VN-Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, en het VN-Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen.

 

(7)

De Unie hecht groot belang aan de duurzaamheid op de lange termijn van de resultaten van door het LIFE-programma gefinancierde projecten, en aan het vermogen om deze resultaten veilig te stellen en te behouden nadat projecten zijn uitgevoerd, onder meer door voortzetting van projecten of door duplicatie of overdracht van resultaten.

 

(8)

Om de verplichtingen van de Unie uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering na te komen, is het nodig de Unie om te vormen tot een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige samenleving. Een dergelijke omvorming vereist op haar beurt actie, die in het bijzondere gericht is op sectoren die het meest bijdragen aan de huidige niveaus van broeikasgasemissies en verontreiniging, die energie-efficiëntie en hernieuwbare energie bevorderen en die tevens bijdragen aan de uitvoering van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 en de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten, en aan de uitvoering van de klimaat- en energiestrategie van de Unie op de lange termijn, overeenkomstig de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering. Het LIFE-programma moet ook maatregelen omvatten die bijdragen aan de uitvoering van het klimaatadaptatiebeleid van de Unie teneinde de kwetsbaarheid voor de negatieve gevolgen van klimaatverandering te verminderen.

 

(9)

Projecten uit hoofde van het subprogramma “Transitie naar schone energie” van het LIFE-programma moeten gericht zijn op capaciteitsopbouw en verspreiding van kennis, vaardigheden, innovatieve technieken, methoden en oplossingen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de wetgeving en het beleid van de Unie inzake de transitie naar hernieuwbare energie en grotere energie-efficiëntie. Deze capaciteitsopbouw en verspreiding van kennis bestaan meestal uit coördinatie- en ondersteuningsacties met een grote meerwaarde op Unieniveau, die beogen marktbelemmeringen die de sociaal-economische transitie naar duurzame energie bemoeilijken, weg te nemen, doorgaans in samenspraak met kleine en middelgrote entiteiten, alsook diverse actoren, zoals lokale en regionale overheden en non-profitorganisaties. Dergelijke acties brengen tal van nevenvoordelen met zich mee, zoals het tegengaan van energiearmoede, een betere luchtkwaliteit binnenshuis, minder plaatselijk verontreinigende stoffen dankzij een betere energie-efficiëntie en meer decentrale hernieuwbare energie, en dragen bij tot positieve lokale economische effecten en meer sociaal inclusieve groei.

 

(10)

Om bij te dragen aan klimaatmitigatie en aan de internationale verplichtingen van de Unie wat het koolstofvrij maken betreft moet de transformatie van de energiesector worden versneld. Acties voor capaciteitsopbouw ter bevordering van de energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, die tot en met 2020 uit hoofde van Horizon 2020 (10) worden gefinancierd, moeten in het subprogramma Transitie naar schone energie van het LIFE-programma worden geïntegreerd, aangezien ze niet gericht zijn op het genereren van excellentie en innovatie, maar op het in gang zetten van reeds beschikbare technologie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, die zal bijdragen aan klimaatmitigatie. Bij het LIFE-programma moet een rol weggelegd zijn voor alle belanghebbenden en sectoren die bij de transitie naar schone energie betrokken zijn. Door dergelijke acties voor capaciteitsopbouw in het LIFE-programma op te nemen, kan synergie tussen de subprogramma’s ontstaan en wordt de algehele samenhang van de EU-financiering vergroot. Daarom moeten gegevens worden verzameld en verspreid met betrekking tot het overnemen van bestaande onderzoeks- en innovatieresultaten in de projecten van het LIFE-programma, met inbegrip van die uit het bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (11) vastgestelde programma Horizon Europa ( “Horizon Europa”) en de programma’s die daaraan voorafgingen.

 

(11)

Volgens ramingen in de effectbeoordeling bij het voorstel van de Commissie voor Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad (12) tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) zullen voor de verwezenlijking van de energiestreefcijfers van de Unie voor 2030 in de periode 2021-2030 aanvullende investeringen van 177 miljard EUR per jaar nodig zijn. De grootste tekortkomingen betreffen de investeringen in het koolstofvrij maken van gebouwen om de energie-efficiëntie en het gebruik kleinschalige hernieuwbare energiebronnen te stimuleren, waarbij kapitaal naar in hoge mate gedecentraliseerde projecten moet worden geleid. Een van de doelstellingen van het subprogramma “Transitie naar schone energie”, dat betrekking heeft op energie-efficiëntie en op de snelle inzet van hernieuwbare energie en, is capaciteitsopbouw voor het ontwikkelen en bundelen van dergelijke projecten, waardoor ook meer middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen worden aangesproken en als katalysator dienen voor investeringen in hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, ook met behulp van de uit hoofde van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (14) verstrekte financieringsinstrumenten.

 

(12)

Het LIFE-programma is het enige programma dat specifiek gericht is op het milieu en op klimaatactie, en speelt bijgevolg een cruciale rol bij de ondersteuning van de uitvoering van de wetgeving en het beleid van de Unie op die gebieden.

 

(13)

Synergie met Horizon Europa moet ertoe bijdragen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften die moeten worden vervuld om binnen de Unie het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen op het gebied van milieu, klimaat en energie, in het kader van het strategische onderzoeks- en planningsproces van Horizon Europa, worden geïdentificeerd en worden vastgelegd. Het LIFE-programma moet blijven fungeren als katalysator voor de uitvoering van wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie op het gebied van milieu, klimaat en, waar relevant, energie, onder meer door de resultaten van onderzoek en innovatie uit Horizon Europa te benutten en toe te passen, en te helpen deze op grotere schaal in te zetten indien dit kan helpen bij vraagstukken in verband met milieu, klimaat of de energietransitie. De Europese Innovatieraad van Horizon Europa kan ondersteuning bieden bij het opschalen en commercialiseren van nieuwe, baanbrekende ideeën die zouden kunnen voortkomen uit de uitvoering van LIFE-projecten. Ook synergie met het innovatiefonds uit hoofde van het bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) vastgestelde emissiehandelssysteem moet in aanmerking worden genomen.

 

(14)

Aan een actie waaraan een bijdrage is toegekend uit het LIFE-programma, moet ook een bijdrage kunnen worden toegekend uit andere Unieprogramma’s, op voorwaarde dat dergelijke bijdragen niet dezelfde kosten dekken. Acties die cumulatieve financiering uit verschillende Unieprogramma’s ontvangen, mogen slechts één keer worden gecontroleerd, op een manier die alle programma’s van de Unie en hun respectieve toepasselijke regels bestrijkt.

 

(15)

De mededeling van de Commissie van 3 februari 2017 over de EU-evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid: gemeenschappelijke uitdagingen en hoe inspanningen te bundelen om betere resultaten te realiseren (Environmental Implementation Review – EIR) geeft aan dat er aanzienlijke vooruitgang moet worden geboekt om de uitvoering van het milieuacquis van de Unie te versnellen en ervoor te zorgen dat milieu- en klimaatdoelstellingen beter in het beleid worden opgenomen en gemainstreamd. Het LIFE-programma moet dan ook als katalysator fungeren om horizontale systemische uitdagingen alsook de diepere oorzaken van de in de EIR geïdentificeerde tekortkomingen aan te pakken, en om de vereiste vooruitgang te kunnen verwezenlijken door nieuwe benaderingen te ontwikkelen, te testen en te dupliceren; door beleidsontwikkeling, -monitoring en -evaluatie te ondersteunen; door de governance inzake milieu, klimaatverandering en de daarmee verband houdende energietransitie te verbeteren, onder meer door de betrokkenheid van belanghebbenden op alle niveaus te vergroten, de capaciteitsopbouw, communicatie en bewustmaking te versterken; door investeringen beschikbaar te stellen uit investeringsprogramma’s van de Unie of andere financieringsbronnen, en door steun te verlenen aan acties die tot doel hebben de verschillende belemmeringen voor de doeltreffende uitvoering van de belangrijkste in de milieuwetgeving voorgeschreven plannen weg te nemen.

 

(16)

Om het biodiversiteitsverlies en de aantasting van ecosystemen, ook in mariene ecosystemen, een halt toe te roepen en te keren, moet de ontwikkeling, uitvoering, handhaving en beoordeling van wetgeving en beleid van de Unie ter zake, waaronder de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen”, Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (16), Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) en Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (18) worden ondersteund, met name door de kennisbasis voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid uit te bouwen en door beste praktijken en oplossingen, zoals doeltreffend beheer, op kleine schaal of toegesneden op de specifieke lokale, regionale of nationale situatie, te ontwikkelen, te testen, te demonstreren en toe te passen, met inbegrip van geïntegreerde benaderingen voor de uitvoering van de krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders. De onderhavige verordening moet bijdragen tot het mainstreamen van biodiversiteitsmaatregelen in het beleid van de Unie en tot de verwezenlijking van de algemene ambitie om in 2024 7,5 % van de jaarlijkse uitgaven op grond van het meerjarig financieel kader te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen en in 2026 en in 2027 10 %, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

De Unie en de lidstaten moeten hun biodiversiteitsgerelateerde uitgaven traceren om te voldoen aan hun verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van het Verdrag inzake biologische diversiteit. Aan traceringvoorschriften die zijn opgenomen in andere relevante wetgeving van de Unie moet eveneens worden voldaan. De biodiversiteitsgerelateerde uitgaven van de Unie moeten worden getraceerd op basis van een door de Commissie in samenwerking met het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie te ontwikkelen doeltreffende, transparante en alomvattende methode als bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (19).

 

(17)

Uit recente evaluaties en beoordelingen, met inbegrip van de tussentijdse evaluatie van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 en de geschiktheidscontrole van de natuurwetgeving, blijkt gebrek aan adequate financiering een van de belangrijkste onderliggende oorzaken van de ontoereikende uitvoering van de natuurwetgeving van de Unie en van de biodiversiteitsstrategie te zijn.

De voornaamste financieringsinstrumenten van de Unie, waaronder het bij Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20) opgerichte Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (het “Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling”) en het bij Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) opgerichte Cohesiefonds (het “Cohesiefonds”), het bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (22) opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (het “Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling”) en het bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 508/2014 opgerichte Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur (het “Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur”), kunnen ter aanvulling een aanzienlijke bijdrage leveren aan het vervullen van deze behoeften. Het LIFE-programma kan deze mainstreaming nog efficiënter maken door middel van strategische natuurprojecten die tot doel hebben als katalysator te fungeren voor de uitvoering van wetgeving en beleid van de Unie inzake natuur en biodiversiteit, met inbegrip van de acties van de krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders. De strategische natuurprojecten moeten ondersteuning bieden voor actieprogramma’s in de lidstaten die gericht zijn op de mainstreaming van relevante doelstellingen op het gebied van natuur en biodiversiteit in ander beleid en in andere financieringsprogramma’s en er zo voor zorgen dat passende middelen voor beleidsuitvoering beschikbaar worden gesteld.

De lidstaten moeten er in het kader van hun strategisch plan voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor kunnen kiezen een bepaald deel van de toewijzing uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling te gebruiken om de steun voor acties die een aanvulling vormen op de strategische natuurprojecten in de zin van deze verordening, verder te brengen.

 

(18)

Om de circulaire economie en hulpbronnenefficiëntie te bevorderen, moet er een verschuiving komen in de manier waarop materialen en producten, waaronder kunststoffen, worden ontworpen, geproduceerd, geconsumeerd, hersteld, hergebruikt, gerecycled en verwijderd, en de nadruk worden gelegd op de gehele levenscyclus van producten. Het LIFE-programma moet bijdragen aan de transitie naar een circulaire economie door middel van financiële steun die gericht is op een veelheid van actoren zoals ondernemingen, overheden en consumenten, met name door het toepassen, ontwikkelen en dupliceren van de beste, op de specifieke lokale, regionale of nationale situatie toegesneden technologieën, praktijken en oplossingen, waaronder geïntegreerde benaderingen voor de toepassing van de afvalhiërarchie en de uitvoering van plannen voor afvalbeheer en -preventie. Door de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 16 januari 2018: “een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie” te ondersteunen, zouden maatregelen kunnen worden genomen om met name het probleem van zwerfvuil op zee aan te pakken.

 

(19)

Een hoog niveau van milieubescherming is van fundamenteel belang voor de gezondheid en het welzijn van de burgers van de Unie. Het LIFE-programma moet steun verlenen aan de doelstellingen van de Unie wat betreft het zodanig produceren en gebruiken van chemische stoffen dat deze zo min mogelijk aanzienlijke schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van mens en milieu, teneinde de doelstelling van een niet-toxisch milieu in de Unie te verwezenlijken. Het LIFE-programma moet ook activiteiten ondersteunen die tot doel hebben de uitvoering van Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (23) te vergemakkelijken, teneinde geluidsniveaus te bereiken die geen aanzienlijke schadelijke gevolgen en risico’s voor de menselijke gezondheid met zich meebrengen.

 

(20)

De langetermijndoelstelling van de Unie voor het beleid inzake luchtkwaliteit is om luchtkwaliteitsniveaus te behalen die geen significante negatieve effecten en risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu met zich brengen, en tegelijkertijd de synergieën tussen verbeteringen van de luchtkwaliteit en de vermindering van de broeikasgasemissies te vergroten. Het publieke bewustzijn over luchtvervuiling is sterk ontwikkeld en burgers verwachten dat de overheid optreedt, met name in gebieden waar de bevolking en de ecosystemen worden blootgesteld aan grote hoeveelheden luchtverontreinigende stoffen. In Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (24) wordt benadrukt hoe financiering door de Unie kan bijdragen aan de verwezenlijking van de schoneluchtdoelstellingen. Het LIFE-programma moet daarom steun verlenen aan projecten, waaronder strategische geïntegreerde projecten, die publieke en particuliere middelen kunnen aantrekken, voorbeelden van beste praktijken kunnen zijn en als katalysator kunnen fungeren voor de uitvoering van plannen en wetgeving inzake luchtkwaliteit op lokaal, regionaal, multiregionaal, nationaal en transnationaal niveau.

 

(21)

Bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (25) is een kader vastgesteld voor de bescherming van de oppervlaktewateren, kustwateren en overgangswateren en het grondwater in de Unie. De doelstellingen van die richtlijn zouden worden ondersteund door betere implementatie en integratie van de doelstellingen van het waterbeleid in andere beleidsgebieden. Het LIFE-programma moet daarom steun verlenen aan projecten die bijdragen tot de doeltreffende uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG en andere relevante waterwetgeving van de Unie die mede een goede toestand van de waterlichamen van de Unie bewerkstelligen, door beste praktijken toe te passen, te ontwikkelen en te dupliceren en door aanvullende acties uit hoofde van andere programma’s of financieringsbronnen van de Unie in gang te zetten.

 

(22)

De bescherming en het herstel van het mariene milieu is een van de algemene doelstellingen van het milieubeleid van de Unie. Het LIFE-programma moet steun verstrekken aan: het beheer, de instandhouding, het herstel en de monitoring van de biodiversiteit en mariene ecosystemen, met name in de mariene gebieden van Natura 2000, en aan de bescherming van soorten overeenkomstig de krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders; het bewerkstelligen van een goede milieutoestand in de zin van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (26); het bevorderen van schone en gezonde zeeën; de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 16 januari 2018 over een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie, met name om het probleem van verloren vistuig en zwerfvuil op zee aan te pakken; en het bevorderen van de rol van de Unie in de internationale oceaangovernance, die van essentieel belang is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en voor het veiligstellen van gezonde oceanen voor toekomstige generaties. De strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten van het LIFE-programma moeten relevante acties omvatten die gericht zijn op de bescherming van het mariene milieu.

 

(23)

Verbetering van de governance inzake milieu, klimaatverandering en de daarmee verband houdende energietransitie vereist betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld dankzij bewustmaking van het publiek, onder andere door middel van een communicatiestrategie waarin rekening wordt gehouden met nieuwe media en sociale netwerken, consumentenparticipatie en een bredere betrokkenheid van belanghebbenden, ook van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), bij het overleg over en de uitvoering van aanverwant beleid, op alle niveaus. Daarom is het passend dat het LIFE-programma ondersteuning biedt aan een breed scala van ngo’s en netwerken van entiteiten zonder winstoogmerk die een doelstelling van algemeen Uniebelang nastreven en voornamelijk actief zijn op het gebied van milieu of klimaatactie, door op concurrerende en transparante wijze exploitatiesubsidies toe te kennen en deze ngo’s, netwerken en entiteiten zo te helpen effectieve bijdragen te leveren aan het Uniebeleid en hun capaciteit op te bouwen en te versterken om efficiëntere partners te worden.

 

(24)

Hoewel verbetering van de governance op alle niveaus een horizontale doelstelling voor alle subprogramma’s van het LIFE-programma moet zijn, moet het LIFE-programma de ontwikkeling, uitvoering, handhaving en naleving van het acquis inzake milieu en klimaat, en met name de horizontale wetgeving inzake milieugovernance ondersteunen, met inbegrip van de wetgeving tot uitvoering van het Verdrag van Aarhus.

 

(25)

Het LIFE-programma moet marktpartijen voorbereiden op en ondersteunen bij de overgang naar een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige economie door nieuwe zakelijke kansen te toetsen, beroepsvaardigheden te verbeteren, de toegang van consumenten tot duurzame producten en diensten te versoepelen, influencers te betrekken en hen in staat te stellen zich van hun taak te kwijten, en nieuwe methoden te testen om de bestaande processen en het huidige ondernemingslandschap aan te passen. Opdat duurzame oplossingen breder door de markt worden overgenomen, moeten een algemeen maatschappelijk draagvlak en consumentenparticipatie worden bevorderd.

 

(26)

Het LIFE-programma is ontworpen met het oog op het ondersteunen van de demonstratie van technieken, benaderingen en beste praktijken die kunnen worden gedupliceerd en opgeschaald. Innovatieve oplossingen zouden bijdragen tot de verbetering van milieuprestaties en duurzaamheid, met name voor de ontwikkeling van duurzame landbouwpraktijken in de gebieden die actief zijn wat klimaat, water, bodem, biodiversiteit en afval betreft. In dit verband moet de nadruk worden gelegd op synergieën met andere programma’s en beleidslijnen, zoals het Europees innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw en het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie.

 

(27)

Op Unieniveau worden grote investeringen in milieu- en klimaatacties hoofdzakelijk gefinancierd door de belangrijkste financieringsprogramma’s van de Unie. Daarom is het noodzakelijk de inspanningen voor mainstreaming te intensiveren, teneinde te garanderen dat activiteiten uit hoofde van andere financieringsprogramma’s van de Unie de bestendigheidstoets inzake duurzaamheid, biodiversiteit en klimaatverandering doorstaan en duurzaamheidswaarborgen worden opgenomen in alle instrumenten van de Unie. In het kader van hun rol als katalysator moeten de uit hoofde van het LIFE-programma te ontwikkelen strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten als hefboom dienen voor financieringsmogelijkheden uit hoofde van die financieringsprogramma’s en andere financieringsbronnen zoals nationale middelen, en synergie creëren.

 

(28)

Het succes van strategische natuurprojecten en strategische geïntegreerde projecten hangt af van nauwe samenwerking tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten en de niet-overheidsactoren die gevolgen ondervinden van de doelstellingen van het LIFE-programma. De beginselen van transparantie en openbaarmaking met betrekking tot besluiten betreffende de ontwikkeling, uitvoering, evaluatie en monitoring van projecten moeten daarom worden toegepast, met name in het geval van mainstreaming of wanneer er sprake is van meerdere financieringsbronnen.

 

(29)

Om op een gecoördineerde en ambitieuze wijze recht te doen aan het aanpakken van de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, zal het LIFE-programma bijdragen tot het mainstreamen van klimaatacties en tot het verwezenlijken van de algemene doelstelling om ten minste 30 % van de EU-begrotingsuitgaven aan klimaatdoelen te besteden. De acties uit hoofde van het LIFE-programma zullen naar verwachting 61 % van de totale financiële middelen van het programma besteden aan het verwezenlijken van de klimaatdoelen. Acties op dit gebied zullen in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma, en opnieuw worden beoordeeld in de toepasselijke evaluaties en toetsingsprocessen. In overeenstemming met de Europese Green Deal moeten de acties van het LIFE-programma voldoen aan het niet-schadenbeginsel.

 

(30)

Bij de uitvoering van het LIFE-programma moet terdege rekening worden gehouden met de strategie voor ultraperifere gebieden, vervat in de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017: “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, in het licht van artikel 349 VWEU en de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van die gebieden. Andere Uniebeleidsmaatregelen dan milieu-, klimaat- en relevante energiebeleidsmaatregelen moet eveneens in aanmerking worden genomen.

 

(31)

Om de uitvoering van het LIFE-programma te bevorderen, moet de Commissie samenwerken met het netwerk van nationale contactpunten van het LIFE-programma, teneinde samenwerking te stimuleren om tot betere en doeltreffender diensten van de nationale contactpunten in de hele Unie te komen en de algemene kwaliteit van de ingediende voorstellen te verhogen, seminars en workshops organiseren, lijsten van uit hoofde van het LIFE-programma gefinancierde projecten publiceren of andere activiteiten zoals mediacampagnes voeren om projectresultaten beter te verspreiden en de uitwisseling van ervaring, kennis en beste praktijken en de duplicatie van projectresultaten in de hele Unie te faciliteren. Dergelijke activiteiten moeten met name gericht zijn op lidstaten waar de middelen slechts in beperkte mate worden benut en moeten de communicatie en samenwerking tussen begunstigden, aanvragers en belanghebbenden van voltooide of lopende projecten op hetzelfde gebied bevorderen. Het is van wezenlijk belang dat deze communicatie- en samenwerkingsactiviteiten op regionale en lokale autoriteiten en belanghebbenden gericht zijn.

 

(32)

Kwaliteit moet hét criterium zijn bij het evaluatie- en toewijzingsproces van het LIFE-programma. Om de uitvoering van de doelstellingen van het LIFE-programma in de hele Unie te vergemakkelijken en hoge kwaliteit in projectvoorstellen te bevorderen, moeten er financiële middelen ter beschikking worden gesteld voor op de effectieve deelname aan het LIFE-programma gerichte projecten voor technische bijstand. De Commissie moet een effectieve, op kwaliteit gebaseerde geografische dekking binnen heel de Unie nastreven, onder meer door de lidstaten met capaciteitsopbouw te ondersteunen bij het verhogen van de kwaliteit van de projecten. Lage effectieve deelname, subsidiabele activiteiten en toekenningscriteria voor het LIFE-programma moeten in het meerjarig werkprogramma worden gespecificeerd op basis van de participatiegraad en het percentage succesvolle aanvragers uit de betrokken lidstaten, onder meer rekening houdend met bevolking en bevolkingsdichtheid, de totale oppervlakte van de Natura 2000-gebieden in elke lidstaat, uitgedrukt als percentage van de totale oppervlakte aan Natura 2000-gebieden, en het aandeel van het grondgebied van een lidstaat dat door Natura 2000-gebieden wordt ingenomen. Subsidiabele activiteiten moeten van dien aard zijn dat zij gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van de projectaanvragen.

 

(33)

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 18 januari 2018: “EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren” zijn het netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving van de milieuwetgeving (Impel), het Europees netwerk van openbaar aanklagers voor het milieu (ENPE) en het forum van de Europese Unie van milieurechters (Eufje) opgericht, teneinde de samenwerking tussen de lidstaten te vergemakkelijken en spelen zij een unieke rol in de handhaving van de milieuwetgeving van de Unie. Ze dragen in aanzienlijke mate bij tot een consistentere uitvoering en handhaving van de milieuwetgeving van de Unie in de verschillende lidstaten, tot het voorkomen van concurrentieverstoringen en tot het verbeteren van de kwaliteit van milieu-inspecties en rechtshandhavingsmechanismen middels een netwerksysteem op zowel Unie- als lidstaatniveau, en zij zorgen voor uitwisseling van informatie en ervaring, zowel op verschillende bestuurlijke niveaus als via opleidingen en diepgaande discussies over milieukwesties en handhavingsaspecten, waaronder monitoring- en vergunningsprocedures. Gezien hun bijdrage aan de doelstellingen van het LIFE-programma is het passend toe te staan dat aan het Impel, het ENPE en het Eufje subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend, zodat de activiteiten van deze organen verder kunnen worden ondersteund. Daarnaast kan in andere gevallen een oproep niet nodig zijn krachtens de algemene vereisten van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (27) (het “Financieel Reglement”), bijvoorbeeld voor organen die door de lidstaten zijn aangewezen en die onder hun verantwoordelijkheid vallen, indien in een wetgevingshandeling van de Unie is vastgesteld dat die lidstaten begunstigden van een subsidie zijn.

 

(34)

Het is passend de financiële middelen voor het LIFE-programma vast te leggen die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag moeten vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen.

 

(35)

De maximale medefinancieringspercentages van subsidies die uit hoofde van het LIFE-programma zijn gefinancierd, moeten worden vastgesteld op de niveaus die noodzakelijk zijn om het effectieve niveau van de door het LIFE-programma verleende steun te handhaven. Gezien het aanpassingsvermogen dat nodig is om op het bestaande scala van acties en entiteiten te kunnen inspelen, moet met specifieke medefinancieringspercentages worden gezorgd voor meer zekerheid, waarbij tegelijk een passende mate van flexibiliteit wordt behouden om te voldoen aan specifieke behoeften of vereisten. Voor de specifieke medefinancieringspercentages moeten altijd de vastgestelde desbetreffende maximale medefinancieringspercentages gelden.

 

(36)

Het Financieel Reglement dat het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, is op deze verordening van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen, en voorziet in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten tevens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

 

(37)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en Raad (28) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (29), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (30) en (EU) 2017/1939 (31) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (32). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

 

(38)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden van de begroting van het LIFE-programma moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die ze bieden voor het bereiken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het te verwachten risico op niet-naleving. Voor subsidies moet dit mede inhouden dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en schalen van eenheidskosten moet worden overwogen. De Commissie moet erop toezien dat de uitvoering gemakkelijk te begrijpen is, en moet zorgen voor een reële vereenvoudiging ten behoeve van de initiatiefnemers van de projecten.

 

(39)

In voorkomend geval moeten de beleidsdoelstellingen van het LIFE-programma ook worden bereikt via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties uit hoofde van Verordening (EU) 2021/523, onder meer via het toegewezen bedrag van het LIFE-programma zoals vermeld in de meerjarige werkprogramma’s uit hoofde van dat programma.

 

(40)

Krachtens artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (33) komen in landen en gebieden overzee gevestigde entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het LIFE-programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. De deelname van dergelijke entiteiten aan het LIFE-programma moet vooral gericht zijn op projecten die uit hoofde van het subprogramma Natuur en biodiversiteit vallen.

 

(41)

De vrijwillige regeling ten behoeve van biodiversiteit en ecosysteemdiensten in de Europese landen en gebieden overzee en gebieden overzee (BEST) bevordert de instandhouding van biodiversiteit, met inbegrip van mariene biodiversiteit, en het duurzame gebruik van ecosysteemdiensten, met inbegrip van op ecosystemen gebaseerde benaderingen voor klimaatmitigatie en -adaptatie in de ultraperifere gebieden van de Unie en de landen en gebieden overzee. BEST heeft, dankzij de voorbereidende BEST-actie die in 2011 is vastgesteld en het programma BEST 2.0 en het project BEST RUP die daarop volgden, bijgedragen aan bewustmaking van het ecologische belang van de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee en hun sleutelrol bij de instandhouding van de wereldwijde biodiversiteit. Volgens de Commissie bedraagt de behoefte aan financiële steun voor acties op het terrein in die gebieden jaarlijks naar schatting 8 miljoen EUR. In hun ministeriële verklaringen van 2017 en 2018 hebben de landen en gebieden overzee hun waardering geuit voor dit programma voor kleine subsidies ten behoeve van de biodiversiteit. Het is daarom passend dat het LIFE-programma kleine subsidies voor biodiversiteit, onder meer voor capaciteitsopbouw en acties met een katalysatoreffect, in zowel de ultraperifere gebieden als de landen en gebieden overzee financiert.

 

(42)

Het LIFE-programma moet openstaan voor derde landen overeenkomstig de tussen de Unie en die landen gesloten overeenkomsten waarin de specifieke voorwaarden voor hun deelname zijn vastgesteld.

 

(43)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan het programma deelnemen in het kader van de samenwerking uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (34), die bepaalt dat programma’s van de Unie worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. Deze verordening moet voorzien in een specifieke bepaling die van derde landen verlangt dat zij de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer toekennen zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

 

(44)

Op grond van de leden 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (35) moet het LIFE-programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het LIFE-programma in de praktijk te evalueren. Het volledige effect van het LIFE-programma ontvouwt zich via indirecte, zich over de lange termijn uitstrekkende en moeilijk meetbare bijdragen aan de verwezenlijking van de volledige reeks milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie. Voor het toezicht op het LIFE-programma moeten de in deze verordening vastgestelde directe outputindicatoren en traceringsvoorschriften worden aangevuld door specifieke indicatoren op projectniveau te bundelen; die moeten in de meerjarige werkprogramma’s en oproepen tot het indienen van voorstellen worden beschreven, onder meer met betrekking tot Natura 2000 en emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen.

 

(45)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening met betrekking tot de vaststelling van de meerjarige werkprogramma’s, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (36).

 

(46)

Teneinde te waarborgen dat de steun en de uitvoering van het LIFE-programma in overeenstemming zijn met het beleid en de prioriteiten van de Unie, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, teneinde deze verordening te wijzigen door de indicatoren te evalueren of aan te vullen of deze verordening aan te vullen door specifieke indicatoren voor elk subprogramma en projecttype te bepalen, en door een monitoring- en evaluatiekader vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(47)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk bijdragen aan een hoog milieubeschermingsniveau en ambitieuze klimaatactie, aan duurzame ontwikkeling en aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van wetgeving, strategieën, plannen en internationale verplichtingen inzake milieu, biodiversiteit, klimaat, circulaire economie en, waar relevant, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, door goede governance en een multistakeholderbenadering, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

 

(49)

Verordening (EU) nr. 1293/2013 moet derhalve worden ingetrokken.

 

(49)

Er moet voor worden gezorgd dat de overgang tussen het vorige programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en het LIFE-programma soepel en ononderbroken verloopt en dat de start van het LIFE-programma wordt afgestemd op die van het meerjarig financieel kader zoals bepaald in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093. Deze verordening moet derhalve met spoed in werking treden en met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) (“het LIFE-programma”) vastgesteld voor de periode van het meerjarig financieel kader, te weten van 2021 tot met 2027. De looptijd van het LIFE-programma is afgestemd op de duur van het meerjarig financieel kader.

In deze verordening worden ook de doelstellingen van het LIFE-programma, zijn begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van Uniefinanciering en de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

1)

“strategische natuurprojecten”: projecten die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van natuur en biodiversiteit ondersteunen door in de lidstaten samenhangende actieprogramma’s uit te voeren waarmee die doelstellingen en prioriteiten worden gemainstreamd in ander beleid en in andere financieringsinstrumenten, onder meer door de krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders op gecoördineerde wijze uit te voeren;

 

2)

“strategische geïntegreerde projecten”: projecten waarbij, op regionale, multiregionale, nationale of transnationale schaal, door de autoriteiten van de lidstaten ontwikkelde en door specifieke wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie inzake het milieu, het klimaat en, waar relevant, energie voorgeschreven strategieën of actieplannen inzake milieu of klimaat worden uitgevoerd, waarbij wordt gezorgd voor betrokkenheid van de belanghebbenden en waarbij coördinatie met en het beschikbaar stellen van financiële middelen uit ten minste één andere uniale, nationale of particuliere financieringsbron wordt bevorderd;

 

3)

“projecten voor technische bijstand”: projecten die voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen van het LIFE-programma ondersteuning bieden aan de ontwikkeling van capaciteit voor deelname aan standaardactieprojecten, de voorbereiding van strategische natuurprojecten en strategische geïntegreerde projecten, de voorbereiding voor het verkrijgen van toegang tot andere financieringsinstrumenten van de Unie, of andere maatregelen die nodig zijn voor de voorbereiding van het opschalen of dupliceren van de resultaten van andere projecten die zijn gefinancierd door het LIFE-programma, door de programma’s die eraan voorafgingen, of door andere programma’s van de Unie; deze projecten kunnen ook betrekking hebben op capaciteitsopbouw in verband met de activiteiten van de autoriteiten van de lidstaten voor effectieve deelname aan het LIFE-programma;

 

4)

“standaardactieprojecten”: projecten die geen strategische geïntegreerde projecten, strategische natuurprojecten of projecten voor technische bijstand zijn en die tot doel hebben de specifieke doelstellingen van het LIFE-programma te verwezenlijken;

 

5)

“blendingverrichtingen”: door de begroting van de Unie ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten krachtens artikel 2, punt 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun, financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie of beide worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

 

6)

“juridische entiteit”: een natuurlijke persoon, of een rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het Unierecht of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, of een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid overeenkomstig artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement.

Artikel 3

Doelstellingen

  • 1. 
    De algemene doelstelling van het LIFE-programma bestaat erin aan de overgang naar een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige economie bij te dragen, de kwaliteit van het milieu, onder meer van de lucht, het water en de bodem, te beschermen, te herstellen en te verbeteren, biodiversiteitsverlies tot staan te brengen en om te buigen en de aantasting van ecosystemen tegen te gaan, onder meer door de uitvoering en het beheer van het Natura 2000-netwerk te ondersteunen, en zo bij te dragen tot duurzame ontwikkeling. Het LIFE-programma ondersteunt ook de uitvoering van algemene actieprogramma’s die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 192, lid 3, VWEU.
  • 2. 
    De specifieke doelstellingen van het LIFE-programma zijn:
 

a)

ontwikkelen, demonstreren en bevorderen van innovatieve technieken, methoden en benaderingen ter verwezenlijking van de doelstellingen van wetgeving en het beleid van de Unie inzake het milieu, met inbegrip van natuur en biodiversiteit, en inzake klimaatactie, met inbegrip van de transitie naar hernieuwbare energie en meer energie-efficiëntie, en bijdragen aan de kennisbasis en aan de toepassing van beste praktijken, met name inzake natuur en biodiversiteit onder meer door het Natura 2000-netwerk te ondersteunen;

 

b)

ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van, het toezicht op en de handhaving van desbetreffende wetgeving en beleid van de Unie inzake het milieu, met inbegrip van natuur en biodiversiteit, en inzake klimaatactie, en van de transitie naar hernieuwbare energie of meer energie-efficiëntie, onder meer door de governance op alle niveaus te verbeteren, met name door capaciteitsopbouw bij publieke en private actoren en door het maatschappelijk middenveld erbij te betrekken;

 

c)

als katalysator fungeren voor de grootschalige invoering van succesvolle technische en beleidsmatige oplossingen voor de uitvoering van desbetreffende wetgeving en beleid van de Unie inzake het milieu, met inbegrip van natuur en biodiversiteit, en inzake klimaatactie, en van de transitie naar hernieuwbare energie of meer energie-efficiëntie, door resultaten te dupliceren, door verwante doelstellingen te integreren in andere beleidsgebieden en in de praktijken in de publieke en private sector, door investeringen in gang te zetten en door de toegang tot financiering te verbeteren.

Artikel 4

Structuur

Het LIFE-programma heeft de volgende structuur:

 

1)

het gebied Milieu, waaronder vallen:

 

a)

het subprogramma Natuur en biodiversiteit;

 

b)

het subprogramma Circulaire economie en levenskwaliteit;

 

2)

het gebied Klimaatactie, waaronder vallen:

 

a)

het subprogramma Klimaatmitigatie en -adaptatie;

 

b)

het subprogramma Transitie naar schone energie.

Artikel 5

Begroting

  • 1. 
    De financiële middelen voor de uitvoering van het LIFE-programma voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 5 432 000 000 EUR in lopende prijzen.
  • 2. 
    De indicatieve verdeling van het in lid 1 genoemde bedrag is als volgt:
 

a)

3 488 000 000 EUR voor het gebied Milieu, waarvan

 

i)

2 143 000 000 EUR voor het subprogramma Natuur en biodiversiteit en

 

ii)

1 345 000 000 EUR voor het subprogramma Circulaire economie en levenskwaliteit;

 

b)

1 944 000 000 EUR voor het gebied Klimaatactie, waarvan

 

i)

947 000 000 EUR voor het subprogramma Klimaatmitigatie en -adaptatie, en

 

ii)

997 000 000 EUR voor het subprogramma Transitie naar schone energie.

  • 3. 
    De in de leden 1 en 2 genoemde bedragen gelden onverminderd de toepassing van de bepalingen betreffende flexibiliteit die zijn opgenomen in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 en in het Financieel Reglement.
  • 4. 
    Niettegenstaande lid 2 wordt ten minste 60 % van de begrotingsmiddelen die worden uitgetrokken voor projecten welke worden gesteund met actiesubsidies uit hoofde van het gebied Milieu als bedoeld in lid 2, punt a), toegewezen aan subsidies voor projecten die het in lid 2, punt a), i), bedoelde subprogramma Natuur en biodiversiteit steunen.
  • 5. 
    Het LIFE-programma kan financiering verstrekken aan technische en administratieve bijstandsactiviteiten van de Commissie met het oog op de uitvoering ervan, zoals voorbereidings-, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten, waaronder institutionele informatietechnologiesystemen, en netwerkactiviteiten ter ondersteuning van de nationale contactpunten van het LIFE-programma, met inbegrip van opleiding, activiteiten inzake wederzijds leren en evenementen om ervaring te delen.
  • 6. 
    Om bij te dragen tot het verwezenlijken van de in artikel 3 opgenomen doelstellingen kan het LIFE-programma door de Commissie uitgevoerde activiteiten ter ondersteuning van de voorbereiding, uitvoering en mainstreaming van Uniewetgeving en -beleid inzake milieu, klimaat en, waar relevant, energie financieren. Deze activiteiten kunnen bestaan uit:
 

a)

informatie- en communicatieactiviteiten, waaronder bewustmakingscampagnes, en institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie alsook over de uitvoerings- en omzettingsstatus van wetgeving van de Unie inzake het milieu, het klimaat en, waar relevant, energie;

 

b)

studies, onderzoeken, modellering en het uitwerken van scenario’s;

 

c)

voorbereiding, uitvoering, monitoring, controle en evaluatie van wetgeving, beleidsmaatregelen en programma’s, alsmede beoordeling en analyse van niet door het LIFE-programma gefinancierde projecten, mits die de in artikel 3 genoemde doelstellingen dienen;

 

d)

workshops, conferenties en vergaderingen;

 

e)

netwerkvorming en platforms voor beste praktijken;

 

f)

andere activiteiten, zoals de uitreiking van prijzen.

Artikel 6

Met het LIFE-programma geassocieerde derde landen

  • 1. 
    Het LIFE-programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:
 

a)

leden van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vastgestelde voorwaarden;

 

b)

toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

 

c)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

 

d)

andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma’s van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

 

i)

een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma’s van de Unie deelneemt;

 

ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma’s vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s, en de administratieve kosten ervan.

 

iii)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het Unieprogramma verleent;

 

iv)

de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.

De in lid 1, punt d), onder ii), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement;

  • 2. 
    Indien een derde land aan het LIFE-programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van het OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

Artikel 7

Internationale samenwerking

Indien dit nodig is voor de verwezenlijking van de in artikel 3 bepaalde doelstellingen kan in de loop van de uitvoering van het LIFE-programma worden samengewerkt met internationale organisaties, en met hun instellingen en organen.

Artikel 8

Synergieën met andere programma’s van de Unie

De Commissie bevordert de samenhangende uitvoering van het LIFE-programma, de Commissie en de lidstaten bevorderen de coördinatie en het bereiken van samenhang met het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Sociaal Fonds (ESF+) opgerichte Europees Sociaal Fonds+ (“Europees Sociaal Fonds+”), het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, Horizon Europa, de bij Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (37) opgerichte Connecting Europe Facility en de bij Verordening (EU) 2021/523 opgerichte InvestEU, teneinde synergieën tot stand te brengen, in het bijzonder wat betreft strategische natuurprojecten en strategische geïntegreerde projecten, en teneinde uit hoofde van het LIFE-programma ontwikkelde oplossingen ingang te doen vinden en te dupliceren. De Commissie en de lidstaten streven zulke complementariteit na op alle niveaus.

Artikel 9

Uitvoering en vormen van Uniefinanciering

  • 1. 
    De Commissie voert het LIFE-programma uit in direct beheer, of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, punt c), van het Financieel Reglement.
  • 2. 
    In het kader van het LIFE-programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.
  • 3. 
    Ten minste 85 % van de begrotingsmiddelen voor het LIFE-programma wordt uitgetrokken:
 

a)

voor subsidies als bedoeld in artikel 11, leden 2 en 6;

 

b)

voor projecten die in de mate als bepaald in het meerjarig werkprogramma als bedoeld in artikel 18 uit andere vormen van financiering worden gefinancierd, of

 

c)

waar toepasselijk en in de mate als bepaald in het meerjarige werkprogramma als bedoeld in artikel 18, voor in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

De Commissie zorgt ervoor dat de projecten die uit andere vormen van financiering worden gefinancierd, volledig in overeenstemming zijn met de doelstellingen in artikel 3.

Het maximumbedrag dat wordt uitgetrokken voor subsidies als bedoeld in artikel 11, lid 4, is 15 miljoen EUR.

  • 4. 
    De maximale medefinancieringspercentages voor de in artikel 11, lid 2, punten a) tot en met d), van deze verordening genoemde subsidiabele acties bedragen maximaal 60 % van de subsidiabele kosten en maximaal 75 % in het geval van projecten die worden gefinancierd uit hoofde van het subprogramma Natuur en biodiversiteit, met name die welke, als onderdeel van de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, betrekking hebben op prioritaire habitats of soorten, of die welke betrekking hebben op de vogelsoorten die als prioritair worden beschouwd voor financiering door het Comité voor de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang dat is ingesteld krachtens artikel 16 van Richtlijn 2009/147/EG indien dit noodzakelijk is voor de instandhoudingsdoelstelling. Voor de in artikel 11, lid 6, van deze verordening genoemde acties bedraagt het maximale medefinancieringspercentage 70 % van de subsidiabele kosten. Onverminderd de toepasselijke en op voorhand vastgestelde maximale medefinancieringspercentages, worden specifieke percentages nader bepaald in het in artikel 18 van deze verordening bedoelde meerjarig werkprogramma. De specifieke percentages kunnen worden aangepast overeenkomstig de vereisten van elk subprogramma, projecttype of type subsidie.

Voor projecten als bedoeld in artikel 11, lid 4, bedragen de maximale medefinancieringspercentages niet meer dan 95 % van de subsidiabele kosten tijdens de periode van het eerste meerjarig werkprogramma; voor het tweede meerjarig werkprogramma bedraagt het medefinancieringspercentage 75 % van de subsidiabele kosten, onder voorbehoud van bevestiging in dat werkprogramma.

  • 5. 
    Kwaliteit is hét criterium bij het evaluatie- en toewijzingsproces van het LIFE-programma. De Commissie streeft een effectieve, op kwaliteit gebaseerde geografische dekking binnen de Unie na, onder meer door de lidstaten met capaciteitsopbouw te ondersteunen bij het verhogen van de kwaliteit van de projecten.

HOOFDSTUK II

Subsidiabiliteit

Artikel 10

Subsidies

Subsidies uit hoofde van het LIFE-programma worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

Artikel 11

Subsidiabele acties

  • 1. 
    Alleen acties ter verwezenlijking van de doelstellingen als vastgelegd in artikel 3 komen in aanmerking voor subsidie.
  • 2. 
    De volgende soorten acties komen in aanmerking voor subsidie:
 

a)

strategische natuurprojecten uit hoofde van het in artikel 4, punt 1), a), bedoelde subprogramma;

 

b)

strategische geïntegreerde projecten uit hoofde van de in artikel 4, punt 1), b), en artikel 4, punt 2), a) en b), bedoelde subprogramma’s;

 

c)

projecten voor technische bijstand;

 

d)

standaardactieprojecten;

 

e)

andere acties die nodig zijn ter verwezenlijking van de in artikel 3, lid 1, genoemde algemene doelstelling, met inbegrip van coördinatie- en ondersteuningsacties die gericht zijn op capaciteitsopbouw, op verspreiding van informatie en kennis, en op bewustmaking ter ondersteuning van de transitie naar hernieuwbare energie en grotere energie-efficiëntie.

  • 3. 
    Projecten uit hoofde van het subprogramma Natuur en biodiversiteit die verband houden met het beheer en herstel van en het toezicht op Natura 2000-gebieden overeenkomstig de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG houden rekening met de prioriteiten in nationale en regionale plannen, strategieën en beleidsmaatregelen inzake de instandhouding van natuur en biodiversiteit, onder meer in krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders.
  • 4. 
    Door middel van projecten voor technische bijstand die gericht zijn op capaciteitsopbouw voor activiteiten van autoriteiten van de lidstaten die tot doel hebben de effectieve deelname aan het LIFE-programma te verbeteren, wordt ondersteuning geboden aan de activiteiten van lidstaten met een lage effectieve deelname, teneinde de diensten van de nationale contactpunten in de hele Unie te verbeteren en de algemene kwaliteit van de ingediende voorstellen te verhogen.
  • 5. 
    Activiteiten buiten een lidstaat of buiten een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee komen in aanmerking voor subsidieverlening, mits met het project verwezenlijking van milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie wordt nagestreefd en deze activiteiten noodzakelijk zijn om de doeltreffendheid van in een lidstaat of in een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee uitgevoerde maatregelen te waarborgen of om internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is te ondersteunen via een bijdrage aan de organisatie van multilaterale conferenties. De maximale bijdrage aan internationale overeenkomsten voor de organisatie van multilaterale conferenties bedraagt 3,5 miljoen EUR voor de duur van het in artikel 1 vermelde LIFE-programma, waarbij dergelijke subsidies niet meetellen voor het bereiken van de in artikel 9, lid 3, eerste alinea, bedoelde drempel.
  • 6. 
    Met exploitatiesubsidies wordt steun verleend aan het functioneren van entiteiten zonder winstoogmerk die betrokken zijn bij de ontwikkeling, uitvoering en handhaving van beleid en wetgeving van de Unie en die hoofdzakelijk actief zijn op het gebied van de milieu of klimaatactie, met inbegrip van de energietransitie, in overeenstemming met de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen van het LIFE-programma.

Artikel 12

Subsidiabele entiteiten

  • 1. 
    Naast de in artikel 197 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde subsidiabiliteitscriteria van toepassing op entiteiten.
  • 2. 
    De volgende entiteiten komen in aanmerking voor subsidie:
 

a)

juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen of gebieden:

 

i)

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

 

ii)

een met het LIFE-programma geassocieerd derde land;

 

iii)

andere in het in artikel 18 bedoelde meerjarig werkprogramma opgenomen derde landen, onder de in de leden 4 en 5 van dit artikel,, vermelde voorwaarden;

 

b)

elke juridische entiteit die uit hoofde van het Unierecht is opgericht of elke internationale organisatie.

  • 3. 
    Natuurlijke personen komen niet in aanmerking voor subsidie.
  • 4. 
    Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet met het LIFE-programma geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking mits dit noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van een bepaalde actie die tot doel heeft de doeltreffendheid van in de Unie uitgevoerde maatregelen te waarborgen.
  • 5. 
    Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet met het LIFE-programma geassocieerd derde land, dragen in beginsel de kosten van hun deelname.

Artikel 13

Rechtstreekse toekenning

Onverminderd artikel 188 van het Financieel Reglement kunnen subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend aan de in bijlage I van deze verordening opgenomen organen.

Artikel 14

Bepaling van de toekenningscriteria

De Commissie formuleert toekenningscriteria in het in artikel 18 bedoelde meerjarig werkprogramma en in de oproepen tot het indienen van voorstellen, met inachtneming van de volgende beginselen:

 

a)

in het kader van het LIFE-programma gefinancierde projecten dienen in het belang van de Unie te zijn doordat ze in aanzienlijke mate bijdragen aan het verwezenlijken van de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen van het LIFE-programma en mogen geen afbreuk doen aan die doelstellingen, en dienen indien mogelijk het gebruik van groene overheidsopdrachten te bevorderen;

 

b)

de projecten dienen een kosteneffectieve benadering te volgen en technisch en financieel samenhangend te zijn;

 

c)

er dient prioriteit te worden gegeven aan de projecten met de grootste potentiële bijdrage voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen;

 

d)

er dient bij de evaluatie een bonus te worden toegekend aan de projecten die positieve neveneffecten opleveren en synergie tussen de in artikel 4 bedoelde subprogramma’s bevorderen;

 

e)

er dient bij de evaluatie een bonus te worden toegekend aan de projecten met het grootste potentieel om te worden gedupliceerd en in de publieke of particuliere sector ingang te vinden, of om de omvangrijkste investeringen of financiële middelen te beschikbaar te maken (vermogen om als katalysator te fungeren);

 

f)

de dupliceerbaarheid van de resultaten van de standaardactieprojecten dient te worden gewaarborgd;

 

g)

er dient bij de evaluatie een bonus te worden toegekend aan projecten die voortbouwen op of de schaal vergroten van resultaten van andere projecten die door het LIFE-programma, door de programma’s die eraan voorafgingen, of met andere middelen van de Unie zijn gefinancierd;

 

h)

in voorkomend geval dient bijzondere aandacht te worden gegeven aan projecten in geografische gebieden met specifieke behoeften of kwetsbaarheden, zoals gebieden met specifieke milieuproblemen of natuurlijke beperkingen, grensoverschrijdende gebieden, gebieden met een hoge natuurwaarde of ultraperifere gebieden.

Artikel 15

Subsidiabele kosten in verband met de aankoop van grond

In aanvulling op de criteria van artikel 186 van het Financieel Reglement zijn kosten met betrekking tot de aankoop van grond subsidiabel mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

 

a)

de aankoop draagt bij aan het verbeteren, behouden en herstellen van de integriteit van het krachtens artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG opgezette Natura 2000-netwerk, onder meer door verbetering van de verbindingen middels het tot stand brengen van corridors, stapstenen of andere groene infrastructuurelementen;

 

b)

de grondaankoop is de enige of meest kosteneffectieve manier om de beoogde instandhouding te verwezenlijken;

 

c)

de aangekochte grond is voor lange termijn bestemd voor gebruik dat in overeenstemming is met de specifieke doelstellingen van het LIFE-programma, en

 

d)

de betrokken lidstaat zorgt er door middel van overdracht of op een andere wijze voor dat deze grond langdurig voor natuurbeschermingsdoeleinden bestemd blijft.

Artikel 16

Cumulatieveen alternatieve financiering

  • 1. 
    Aan een actie waaraan uit hoofde van een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook uit hoofde van het LIFE-programma een bijdrage worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken en dat de actie de in artikel 3 genoemde milieu- of klimaatdoelstellingen nastreeft en geen daarvan ondermijnt. De regels van het betrokken programma van de Unie dat een bijdrage levert, zijn van toepassing op de corresponderende bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering bedraagt niet meer dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De ondersteuning vanuit de verschillende programma’s van de Unie kan pro rata worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de voorwaarden voor ondersteuning zijn vastgelegd.
  • 2. 
    Er kan ondersteuning worden verleend uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds+ of het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, overeenkomstig de relevante bepalingen van een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur, en de financiële voorschriften voor die fondsen en voor het Fonds voor Asiel, Migratie en Integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa, alsmede de desbetreffende bepalingen van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels voor steun voor door de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op te stellen strategische plannen (strategische plannen van het GLB) die worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad aan acties waaraan uit hoofde van het LIFE-programma een certificaat “Excellentiekeur” is toegekend omdat ze voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
 

a)

ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen uit hoofde van het LIFE-programma;

 

b)

ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;

 

c)

ze kunnen wegens budgetbeperkingen niet uit hoofde van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd,

HOOFDSTUK III

Blendingverrichtingen

Artikel 17

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen uit hoofde van het LIFE-programma vinden plaats overeenkomstig Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement, met inachtneming van de vereisten inzake duurzaamheid en transparantie.

HOOFDSTUK IV

Programmering, monitoring, verslaglegging en evaluatie

Artikel 18

Meerjarig werkprogramma

  • 1. 
    De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, meerjarige werkprogramma’s voor het LIFE-programma vast. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
  • 2. 
    In elk meerjarig werkprogramma wordt, in overeenstemming met de in artikel 3 vermelde doelstellingen, het volgende gespecificeerd:
 

a)

de middelen die krachtens elk subprogramma worden verdeeld tussen de daarin omschreven behoeften en tussen de verschillende soorten financiering, evenals het maximale totaalbedrag dat moet worden toegewezen aan subsidies als bedoeld in artikel 11, lid 2, punten a) en b);

 

b)

het maximale totaalbedrag voor financieringsinstrumenten uit hoofde van blendingverrichtingen uit hoofde van het LIFE-programma, indien van toepassing;

 

c)

het maximale totaalbedrag van de subsidies die overeenkomstig artikel 13 aan de in bijlage I opgenomen organen zullen worden toegekend;

 

d)

de thema’s of specifieke behoeften waarvoor voorlopige toewijzing van financiering geldt voor de in artikel 11, lid 2, punten c) en d), bedoelde projecten;

 

e)

de strategieën en plannen die worden beoogd door strategische geïntegreerde projecten waarvoor financiering kan worden gevraagd voor projecten als bedoeld in artikel 11, lid 2, punt b);

 

f)

de maximale subsidiabiliteitsperiode voor de uitvoering van het project;

 

g)

indicatieve tijdschema’s voor de oproepen tot het indienen van voorstellen voor de door het meerjarig werkprogramma bestreken periode;

 

h)

de technische methode voor de procedure betreffende de indiening en selectie van projecten en de gunningscriteria overeenkomstig de in artikel 14 bedoelde elementen;

 

i)

de in artikel 9, lid 4, vermelde medefinancieringspercentages;

 

j)

het maximale medefinancieringspercentage van de in artikel 11, lid 2, punt e), bedoelde subsidiabele acties;

 

k)

indien toepasselijk, gedetailleerde regels met betrekking tot de toepassing van cumulatieve en alternatieve financiering;

 

l)

de lage effectieve deelname, subsidiabele activiteiten en toekenningscriteria voor projecten voor technische bijstand die gericht zijn op capaciteitsopbouw welke betrekking heeft op de activiteiten van de autoriteiten van de lidstaten die tot doel hebben de effectieve deelname aan het LIFE-programma te verbeteren.

  • 3. 
    Het eerste meerjarig werkprogramma heeft een duur van vier jaar en het tweede meerjarig werkprogramma heeft een duur van drie jaar.
  • 4. 
    In het kader van de meerjarige werkprogramma’s maakt de Commissie oproepen tot het indienen van voorstellen voor de bestreken periode bekend. De Commissie zorgt ervoor dat financiële middelen die in het kader van een bepaalde oproep tot het indienen van voorstellen ongebruikt zijn gebleven, tussen de verschillende soorten acties bedoeld in artikel 11, lid 2, op hetzelfde gebied worden herverdeeld.
  • 5. 
    De Commissie zorgt ervoor dat belanghebbenden worden geraadpleegd bij de ontwikkeling van de meerjarige werkprogramma’s.

Artikel 19

Monitoring en verslaglegging

  • 1. 
    De Commissie brengt op basis van de in bijlage II vermelde indicatoren verslag uit over de door het LIFE-programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen.
  • 2. 
    Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het LIFE-programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II te wijzigen teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen, onder meer opdat ze overeenstemmen met de voor andere programma’s van de Unie vastgestelde indicatoren, en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.
  • 3. 
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door op basis van bijlage II specifieke indicatoren voor elk subprogramma en projecttype te bepalen.
  • 4. 
    De Commissie waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden in overeenstemming met de toepasselijke methoden aan ontvangers van middelen van de Unie evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd die het mogelijk maken aggregeerbare output- en impactindicatoren op projectniveau te verzamelen voor alle relevante specifieke doelstellingen op het gebied van milieu en klimaatbeleid, ook met betrekking tot Natura 2000 en de emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen waaronder CO2.
  • 5. 
    De Commissie houdt op regelmatige basis toezicht op de mainstreaming van klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen, met inbegrip van het uitgavenbedrag, en brengt daarover op regelmatige basis verslag uit. Met inaanmerkingneming van de vraaggestuurde aard van het LIFE-programma zal naar verwachting 61 % van het totale bedrag voor het LIFE-programma als omschreven in artikel 5 bijdragen aan het begrotingsstreefcijfer van ten minste 30 % aan uitgaven voor klimaatdoelstellingen. Deze bijdrage wordt getraceerd aan de hand van het systeem van klimaatindicatoren van de Unie. De onderhavige verordening draagt bij tot het mainstreamen van biodiversiteitsmaatregelen in het beleid van de Unie en tot de verwezenlijking van de algemene ambitie om in het jaar 2024 7,5 % van de jaarlijkse uitgaven krachtens het meerjarig financieel kader te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen en in 2026 en in 2027 10 %, rekening houdend met de bestaande overlap tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

De biodiversiteitsgerelateerde uitgaven worden getraceerd op basis van een door de Commissie in samenwerking met het Europees Parlement en met de Raad vast te stellen doeltreffende, transparante en alomvattende methode als bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen. Deze traceringsmethoden worden gebruikt om, op het passende niveau van uitsplitsing, de vastleggingskredieten te berekenen die naar verwachting zullen bijdragen tot de verwezenlijking van respectievelijk de klimaat- en de biodiversiteitsdoelstellingen in het meerjarig financieel kader voor 2021-2027. De uitgaven worden jaarlijks opgegeven in de programmaverklaring. In het kader van evaluaties en het jaarverslag wordt regelmatig verslag uitgebracht over de bijdrage van het LIFE-programma aan de verwezenlijking van de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de Unie.

  • 6. 
    De Commissie beoordeelt synergieën tussen het LIFE-programma en andere aanvullende programma’s van de Unie en die welke bestaan tussen de subprogramma’s.

Artikel 20

Evaluatie

  • 1. 
    De Commissie voert evaluaties waarin deze verordening voorziet, tijdig uit zodat ze in de besluitvorming kunnen worden meegenomen, met inachtneming van de samenhang, synergie, EU-meerwaarde en duurzaamheid voor lange termijn, en zij houdt daarbij rekening met de prioriteiten van de Unie inzake klimaat en milieu.
  • 2. 
    De Commissie voert de evaluatie halverwege het LIFE-programma uit, zodra voldoende informatie over de uitvoering daarvan beschikbaar is, doch uiterlijk 42 maanden nadat met de uitvoering van het LIFE-programma is begonnen, daarbij gebruikmakend van de overeenkomstig bijlage II vastgestelde indicatoren.

In de evaluatie komen minstens de volgende punten aan de orde:

 

a)

kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het LIFE-programma;

 

b)

in hoeverre de middelen efficiënt zijn ingezet;

 

c)

de mate waarin de doelstellingen van alle maatregelen zijn verwezenlijkt, waar mogelijk met vermelding van de resultaten en de effecten;

 

d)

het daadwerkelijke of verwachte succes van projecten bij het benutten van andere financiële middelen van de Unie, waarbij met name rekening wordt gehouden met de voordelen van meer samenhang met andere financieringsinstrumenten van de Unie;

 

e)

de mate waarin synergieën tussen de doelstellingen zijn bereikt en de complementariteit van het LIFE-programma met andere programma’s van de Unie;

 

f)

de EU-meerwaarde en het langetermijneffect van het LIFE-programma, met het oog op het nemen van een besluit over de verlenging, wijziging of schorsing van maatregelen;

 

g)

de mate waarin belanghebbenden bij het programma zijn betrokken;

 

h)

een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de bijdrage van het LIFE-programma aan de staat van instandhouding van habitats en soorten die zijn vermeld in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG;

 

i)

een analyse van het geografische dekking binnen de Unie als bedoeld in artikel 9, lid 5, en, indien een dergelijke dekking niet wordt bereikt, een analyse van de onderliggende oorzaken van een dergelijk gebrek aan evenwicht.

  • 3. 
    Aan het einde van de uitvoering van het LIFE-programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1, tweede alinea, genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het LIFE-programma uit.
  • 4. 
    De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. De Commissie maakt de resultaten van de evaluaties openbaar.

HOOFDSTUK V

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

Informatie, communicatie en publiciteit

  • 1. 
    De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan te promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren. Daartoe gebruiken de ontvangers het in bijlage III afgebeelde logo van het LIFE-programma. Alle in het kader van het LIFE-programma verworven duurzame goederen dragen het LIFE-programmalogo, behalve in door de Commissie gespecificeerde gevallen. Indien het gebruik van het LIFE-programmalogo niet haalbaar is, wordt het LIFE-programma genoemd in alle communicatieactiviteiten, ook op mededelingsborden op voor het publiek zichtbare strategische plaatsen.
  • 2. 
    De Commissie verricht informatie- en communicatieacties in verband met het LIFE-programma, op grond van het LIFE-programma ondernomen acties en de bereikte resultaten. De aan het LIFE-programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze prioriteiten verband houden met de in artikel 3 vermelde doelstellingen.

Artikel 22

Comitéprocedure

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het LIFE-programma. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
  • 3. 
    Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
  • 4. 
    De Commissie brengt jaarlijks verslag uit aan het comité over de algemene vooruitgang bij de uitvoering van de subprogramma’s van het LIFE-programma en over specifieke acties uit hoofde van het LIFE-programma, onder meer over blendingverrichtingen die met begrotingsmiddelen uit hoofde van het LIFE-programma worden uitgevoerd.

Artikel 23

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 19, leden 2 en 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19, leden 2 en 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een overeenkomstig artikel 19, leden 2 en 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 24

Intrekking

Verordening (EU) nr. 1293/2013 wordt hierbij met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.

Artikel 25

Overgangsbepalingen

  • 1. 
    Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EG) nr. 614/2007 van het Europees Parlement en de Raad (38) en uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1293/2013, die op die acties van toepassing blijven tot die acties worden afgesloten.
  • 2. 
    De financiële middelen voor het LIFE-programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het LIFE-programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van de Verordeningen (EG) nr. 614/2007 en (EU) nr. 1293/2013.
  • 3. 
    Zo nodig kunnen voor het beheer van projecten die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 5, lid 4, bedoelde uitgaven in de Uniebegroting worden opgenomen.
  • 4. 
    Terugvloeiende middelen uit financieringsinstrumenten die zijn ingesteld uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1293/2013, kunnen worden geïnvesteerd in de uit hoofde van Verordening (EU) 2021/523 ingestelde financieringsinstrumenten.
  • 5. 
    De kredieten die overeenkomen met bestemmingsontvangsten uit terugbetalingen van krachtens Verordening (EG) nr. 614/2007 of (EU) nr. 1293/2013 onverschuldigd betaalde bedragen, worden, overeenkomstig artikel 21 van het Financieel Reglement, gebruikt voor de financiering van het LIFE-programma.

Artikel 26

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 april 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS

 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 16 maart 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 26 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).
  • (6) 
    Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).
  • Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van “Horizon 2020” — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).
  • Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 210).
  • Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
  • Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).
  • Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
  • Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).
  • Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289).
  • Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281).
  • Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).
  • Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
  • Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
  • Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
  • Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
  • Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
  • Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
  • Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
  • Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
  • Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).
  • Verordening (EG) nr. 614/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het financieringsinstrument voor het Milieu (LIFE+) (PB L 149 van 9.6.2007, blz. 1).
 

BIJLAGE I

ORGANEN WAARAAN SUBSIDIES MOGEN WORDEN TOEGEKEND ZONDER OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN

1.   

Het Netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving van de milieuwetgeving (Impel)

2.   

Het Europees netwerk van openbaar aanklagers voor het milieu (ENPE)

3.   

Het Forum van de Europese Unie van milieurechters (Eufje)

 

BIJLAGE II

INDICATOREN

  • 1. 
    Outputindicatoren
 
 

1.1.

Aantal projecten waarin innovatieve technieken en benaderingen worden ontwikkeld, gedemonstreerd en bevorderd

 
 

1.2.

Aantal projecten waarin beste praktijken met betrekking tot Natuur en biodiversiteit worden toegepast

 
 

1.3.

Aantal projecten voor de ontwikkeling, uitvoering, monitoring of handhaving van de wetgeving en het beleid van de Unie ter zake

 
 

1.4.

Aantal projecten ter verbetering van de governance door capaciteitsopbouw bij publieke en private actoren en door het maatschappelijk middenveld erbij te betrekken;

 
 

1.5.

Aantal projecten, met inbegrip van strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten, voor de uitvoering van

belangrijke plannen of strategieën;

 

actieprogramma’s voor de mainstreaming van Natuur en biodiversiteit

  • 2. 
    Resultaatindicatoren
 
 

2.1.

Nettoverandering van het milieu en het klimaat, op basis van de bundeling van indicatoren op projectniveau die moeten worden gespecificeerd in de oproepen tot het indienen van voorstellen uit hoofde van de subprogramma’s:

Natuur en biodiversiteit;

 

Circulaire economie en levenskwaliteit, ten minste betrekking hebbende op

 

luchtkwaliteit

 

bodem

 

water

 

afval

 

chemicaliën

 

geluidshinder

 

hulpbronnengebruik en -efficiëntie;

 

Klimaatmitigatie en -adaptatie;

 

Transitie naar schone energie;

 
 

2.2.

Door de projecten gestimuleerde cumulatieve investeringen of benutte financiering (miljoen EUR);

 
 

2.3.

Aantal organisaties die betrokken zijn bij projecten of exploitatiesubsidies ontvangen;

 
 

2.4.

Aandeel van projecten met een katalysatoreffect na de einddatum van het project.

 

BIJLAGE III

LIFE-PROGRAMMALOGO

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.