Kabinetscrisis 2006: de 'Ayaan-crisis'

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Op 30 juni 2006 bood minister-president Jan Peter Balkenende i het ontslag aan van de bewindslieden van D66 en stelden hij en de overige bewindslieden hun portefeuilles ter beschikking. De D66-bewindslieden stapten op, nadat de D66-fractie een dag eerder het vertrouwen in minister Verdonk had opgezegd. De aanleiding van het conflict tussen D66 en minister Rita Verdonk i was de gang van zaken rond het Nederlanderschap van VVD-Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali i.

Hirsi Ali leek aanvankelijk haar Nederlanderschap te hebben verloren, maar zes weken later bleek dat toch te mogen behouden. Minister en Hirsi Ali kwamen met een verklaring waarin laatstgenoemde de schuld voor de affaire op zich leek te nemen. Noch het kabinet, noch de fracties van CDA en VVD wilden daaraan echter de consequentie verbinden dat de minister zou opstappen.

Hoewel de uitkomst was zoals de Kamer had gewild (namelijk behoud van het Nederlanderschap), bestond er onvrede over de gang van zaken; niet alleen bij de oppositie, maar ook bij regeringspartij D66.

1.

De uitzending van Zembla

Op 11 mei 2006 zond het VARA-televisieprogramma 'Zembla' de documentaire 'de Heilige Ayaan' uit. Daarin werd een reconstructie gegeven van de wijze waarop VVD-Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali haar Nederlanderschap had gekregen. Aan de orde kwamen haar vluchtverhaal en de asiel- en naturalisatieprocedure. Overigens ging het deels om feiten die het Kamerlid zelf al eerder via publicaties en interviews naar buiten had gebracht.

De belangrijkste conclusies van het programma waren: Ayaan Hirsi Ali heeft gelogen over haar vluchtverhaal en over haar naam- en geboortejaar. Zij bleek een vluchtelingenstatus in (het veilige land) Kenia te hebben gehad en bij haar asiel- en nationalisatieprocedure was niet haar eigenlijke familienaam 'Magan', maar 'Ali' opgegeven. Haar geboortejaar werd veranderd van 1969 in 1967.

De makers van het programma uitten ook hun twijfel over het relaas van Hirsi Ali dat zij was gevlucht uit angst voor haar familie. Na een gedwongen huwelijk had zij haar echtgenoot verlaten en zij verklaarde eerwraak door haar familie te vrezen. In de uitzending werd gesuggereerd dat er geen sprake was geweest van een gedwongen huwelijk. Verder werd gesteld dat eerwraak niet voorkomt in de Somalische cultuur. Hirsi Ali hield vast aan haar lezing dat zij gevaar liep en zich had moeten verschuilen.

In het programma werd door Hirsi Ali meegedeeld dat de VVD-top op de hoogte was geweest van haar verzonnen vluchtverhaal. In de uitzending was een opname uit 2002 te zien van oud-minister Neelie Kroes i - die een belangrijke rol had gespeeld bij de politieke carrière van Hirsi Ali in de VVD - waarin zij niettemin beweerde dat Hirsi Ali vijf burgeroorlogen had meegemaakt.

2.

De conclusie van minister Verdonk

Naar aanleiding van de uitzending stelde het Tweede Kamerlid Hilbrand Nawijn i op vrijdag 12 mei schriftelijke vragen aan minister Verdonk van Vreemdelingenbeleid. De minister liet hierop door haar ambtenaren een onderzoek instellen.

Een deskundige op het gebied van het asielrecht, de Maastrichtse hoogleraar vreemdelingenrecht René de Groot, stelde op 13 mei in dagblad Trouw, dat op grond van een arrest van de Hoge Raad over een Irakese familie moest worden geconstateerd dat de naturalisatie van Hirsi Ali nietig was. De ambtenaren en de minister bleken op maandag 15 mei deze visie te delen.

De top van de VVD (te weten fractievoorzitter Willibrord van Beek i en vicepremier Gerrit Zalm i) werd op maandagmiddag door minister Verdonk op de hoogte gesteld van haar conclusie. Ook Tweede Kamervoorzitter Weisglas i was hierbij uitgenodigd, omdat het verlies van de nationaliteit gevolgen zou hebben voor het Kamerlidmaatschap van Hirsi Ali. Minister-president Balkenende, die vanwege verplichtingen onbereikbaar was - eventueel zouden zijn ambtenaren worden geïnformeerd -, was niet bij het overleg betrokken.

Minister Zalm drong tijdens het onderhoud met Verdonk aan op uitstel van het openbaar maken van de bevindingen, maar Kamervoorzitter Weisglas adviseerde niet te wachten, omdat, nu hij op de hoogte was, ook de andere 148 Kamerleden recht hadden op deze informatie.

Zalm vroeg de minister voorts met haar mededeling aan Hirsi Ali te wachten tot de volgende ochtend. Vanwege problemen rond haar huisvesting was Hirsi Ali van plan de volgende dag (16 mei) op een persconferentie bekend te maken dat zij per 1 september naar de VS zou vertrekken en de Kamer zou verlaten.

Minister Verdonk besloot echter nog diezelfde avond van 15 mei haar conclusie aan Hirsi Ali mee te delen en tevens de antwoorden op de vragen van Kamerlid Nawijn aan de Tweede Kamer te zenden. De conclusie over de nietigheid van de nationaliteit waren, zo stelde de minister, voorlopig, want de wet bood de mogelijkheid om tot zes weken in verweer te komen.

Op 16 mei deelde Hirsi Ali op haar persconferentie, waarbij ook minister Zalm en partijvoorzitter Jan van Zanen i aanwezig waren, dat zij niet per 1 september, maar met onmiddellijke ingang de Kamer zou verlaten.

3.

Spoeddebat op 16 en 17 mei

Vrijwel alle fracties waren onthutst over de conclusie die minister Verdonk had getrokken en de snelheid waarmee dit was bekendgemaakt. Alleen Nawijn en de LPF toonden begrip. Nawijn en LPF deelden de mening van de minister dat zij op grond van het arrest van de Hoge Raad geen andere conclusie had kunnen trekken.

Een meerderheid van de Kamer stelde echter dat de wet ruimte leek te bieden voor een zelfstandige beslissing door de minister over nietigheid van een naturalisatie. Waarom, zo vroegen vrijwel alle woordvoerders zich af, had de minister daarvan geen gebruikgemaakt. Verder had het hen logisch geleken, als de zes weken waarin bezwaar kon worden gemaakt, waren afgewacht alvorens met de conclusie naar buiten te komen.

Sommige fracties meenden dat het kordate optreden van de minister te maken had met de strijd om het lijsttrekkerschap van de VVD, waarin zij samen met staatssecretaris Mark Rutte i en Kamerlid Jelleke Veenendaal i verwikkeld was. De minister ontkende dat. Mevrouw Verdonk benadrukte dat zij niet anders kon dan zij had gedaan, omdat in andere gelijke gevallen ook zo was gehandeld.

Uiteindelijk accepteerde de minister moties van VVD en CDA (die door vrijwel de gehele Kamer werden ondersteund) waarin haar werd gevraagd te kijken naar mogelijkheden om Hirsi Ali toch haar Nederlanderschap te laten behouden.

4.

Het behoud van het Nederlanderschap

De uitkomst van het debat kwam op 19 mei in de ministerraad aan de orde. Er werd daarin kritiek geleverd op de handelwijze van de minister, in het bijzonder de slechte communicatie met de minister-president. Verder werd aangedrongen op behoud van het Nederlanderschap. Dat werd een dag later op een partijraad van de VVD nog sterker verwoord: Hirsi Ali zou haar Nederlandse nationaliteit behouden.

Na zes weken, waarbij onder meer via familieleden van Hirsi Ali onderzoek werd gedaan, werd de conclusie getrokken dat de naamsverwisseling was toegestaan op grond van het Somalische naamrecht. 'Ali' was de naam van de grootvader, en die mocht net als 'Magan' door haar worden gevoerd. Er was geen sprake geweest van 'liegen', maar van 'dwalen'. Het foute geboortejaar speelde geen rol. Daarmee behield Hirsi Ali haar Nederlanderschap.

Over een door de minister en Hirsi Ali uit te geven verklaring vonden onderhandelingen plaats tussen de advocaten van Hirsi Ali en de minister. De minister deelde op 27 juni het bereikte resultaat aan de Tweede Kamer mee. Ayaan Hirsi Ali zou onder die naam verder door het leven gaan. Behalve de juridische aspecten bevatte de verklaring echter ook een (slot)zin waarin Hirsi Ali zelf grotendeels de verantwoordelijkheid voor de commotie op zich nam. Zij verklaarde ten onrechte de indruk te hebben gewekt dat zij had gelogen. Daarmee had zij de minister op het verkeerde been gezet.

Een dag later liet Hirsi Ali echter via de media weten dat haar schuldbekentenis onder (tijds)druk tot stand was gekomen: zij had op korte termijn een besluit nodig vanwege een visumaanvraag voor de VS en wilde van alle problemen af zijn.

5.

Kamerdebat op 28 en 29 juni

Tijdens een tweede debat over het behoud van het Nederlanderschap uitten de oppositiepartijen opnieuw ernstige kritiek de handelwijze van de minister. Zij stelden dat de minister veel te snel tot de conclusie was gekomen dat Hirsi Ali geen Nederlandse was. Anderen, zoals Nawijn en Wilders, hekelden de rol die het Somalische naamrecht plotseling leek te spelen in asielkwesties. Zij stelden verder dat het inschakelen van familieleden als getuigen ongebruikelijk was.

Minister Verdonk verdedigde in de Kamer met name de juridische aspecten van de kwestie. Minister-president Balkenende ging vooral in op de door Justitie en Hirsi Ali opgestelde verklaring. Ontkend werd dat er sprake was geweest van een afgedwongen politieke 'deal'; de verklaring was in goed overleg en met instemming van Hirsi Ali opgesteld.

Toen in het debat ook het beraad van 15 mei ter sprake kwam, verliet Kamervoorzitter Weisglas enige tijd de voorzittersstoel om uitleg te kunnen geven. Minister Zalm werd rond middernacht naar de Kamer geroepen om vragen te kunnen beantwoorden. Daardoor, en door langdurige schorsingen, liep het debat uit tot ver na middernacht. SGP-fractievoorzitter Bas van der Vlies i typeerde dit alles als 'het debat van de unieke taferelen'.

Aan het einde van zijn termijn antwoordde premier Balkenende op de vraag van VVD-fractievoorzitter Van Beek waarom de 'schuldbekentenis' nodig was geweest, dat ook minister Verdonk 'ermee moest kunnen leven'. Daarmee werd de indruk versterkt dat de tekst van de verklaring toch niet geheel vrijwillig tot stand was gekomen.

Voor GroenLinks-fractievoorzitter Femke Halsema i was dat reden om (samen met PvdA, SP en ChristenUnie) een motie van afkeuring in te dienen. De staat had in haar ogen haar machtspositie ten opzichte van een individuele burger misbruikt. Tegen half vier in de nacht verklaarde D66-fractievoorzitter Loesewies van der Laan i dat haar fractie de motie zou steunen. De voornaamste reden hiervoor was dat de minister ontkende fouten te hebben gemaakt. Het kabinet moest kiezen: Verdonk laten vallen of aansturen op een breuk in het kabinet.

De motie werd met 79 tegen 64 stemmen verworpen, maar de steun van D66 was voor PvdA-fractieleider Wouter Bos i reden om te vragen wat dit voor het kabinet betekende. Om 5.30 uur kwam er een einde aan het debat.

6.

Ministers- en kabinetscrisis

In de middag van 29 juni kwam de ministerraad bijeen om zich te beraden op het dreigement van de D66-fractie. Uitkomst hiervan was een unanieme afwijzing van de (verworpen) motie. Minister Verdonk zou niet worden gevraagd af te treden, omdat de motie geen meerderheid had gekregen.

Na de mededeling hierover in de Tweede Kamer door minister-president Balkenende deelde fractievoorzitter Van der Laan mee dat de D66-fractie haar steun aan het kabinet introk.

In een aansluitend debat stelden CDA en VVD dat, ook al D66 haar steun opgezegd, niet gebleken was dat het kabinet niet langer het vertrouwen bezat van een Kamermeerderheid. Een motie van wantrouwen zou geen meerderheid krijgen dankzij steun van LPF en SGP.

De overige oppositiefracties stelden echter dat de parlementaire basis aan het kabinet was ontvallen en dat het kabinet daarmee niet meer 'paste' op de opdracht die de koningin in 2003 had verleend tijdens de kabinetsformatie.

Na een schorsing deelden allereerst de D66-bewindslieden mee hun ontslag aan te zullen bieden. Minister-president Balkenende verenigde zich vervolgens met de conclusie dat het kabinet geen parlementaire basis meer had en dat de overige bewindslieden daarom hun portefeuilles en taken ter beschikking zouden stellen. De kabinetscrisis was een feit.

7.

Nasleep

Minister-president Balkenende en ook de fractievoorzitters Verhagen (CDA) en Rutte (VVD) drongen aan op handhaving van het zittende kabinet, dat als minderheidskabinet met gedoogsteun van onder meer de LPF moest doorregeren. Dat minderheidskabinet moest bijvoorbeeld de begroting 2007 opstellen, zoals ook het kabinet-Biesheuvel in 1972 de begroting had opgesteld, en daarnaast andere belangrijke besluiten kunnen nemen.

De tot informateur benoemde oud-premier Ruud Lubbers i stuurde daar aanvankelijk ook op aan, maar LPF en D66 waren alleen bereid tot steun voor de sociaal-economische agenda van het kabinet.

Demissionair premier Balkenende formeerde daarna een interimkabinet van CDA en VVD, dat wel de begroting zou indienen, maar tevens vervroegde verkiezingen zou voorbereiden. De twee opengevallen ministersposten werden opgevuld door de staatssecretarissen Atzo Nicolaï i en Joop Wijn i.

Het nieuwe kabinet kondigde vervroeging van de verkiezingen aan van mei 2007 naar november 2006.

Onder leiding van informateur Lubbers spraken minister-president Balkenende, VVD-leider Rutte met minister Verdonk over haar functioneren in het interimkabinet. Dat zij daardoor 'onder curatele' was gesteld, werd echter ontkend.

 

Meer over