Verwijsindex risicojongeren

Met dank overgenomen van Ch.P. (Tof) Thissen i, gepubliceerd op dinsdag 26 januari 2010.

Alles weten, maar niks zien

"Straks weten we alles, en zien we niks. Bij terrorismebestrijding is dit inmiddels de conclusie. We hadden de jongens die de WTC-torens invlogen in onze inlichtingensystemen, de daders van de Londense metro-aanslag ook, en de Jemenitische jongen met zijn bomonderbroek was zelfs dankzij tips van zijn familie in een signaleringssysteem terechtgekomen. Toch voorkwamen we niet dat deze mannen hun aanslagen pleegden. Terwijl die inlichtingensystemen hier wel voor bedoeld waren", zo begon Tof Thissen zijn bijdrage aan dit debat.

'Om jongeren goed te kunnen helpen, is een soepele samenwerking noodzakelijk tussen alle partijen in de jeugdketen.' Dat is de eerste zin op de website www.verwijsindex.nl.

Ja, dat was ook de conclusie na 9/11. Alle 16 Amerikaanse inlichtingendiensten hadden stukjes informatie, maar er was niemand die alles bij elkaar legde. De samenwerking was niet goed, was de conclusie.

De oplossing in de VS was aanvankelijk niet om dan maar een ‘verwijsindex’ op te stellen. Nee, er werd samengevoegd. De grootste dienst, de NSA (The National Security Agency), kon over de data van alle anderen gaan beschikken. De NSA kreeg bovendien de vrije hand, mocht zonder tussenkomst van de rechter gaan afluisteren en mails onderscheppen. En dat ging de NSA ook doen. De NSA verzamelt inmiddels per jaar 4 biljard bits aan data, dat is 4x de inhoud van de Library of Congress. Ook in Europa is iets vergelijkbaars gebeurd. Door het oprekken van bevoegdheden mocht er meer van burgers worden uitgewisseld tussen landen, en er moest ook een systeem komen. Dataverzameling werd ook hier het panacee voor de gebrekkige samenwerking en vooral de gebrekkige analyse van de informatie waar we wel over beschikken. Nu weten ze/we alles, maar ze zien niks. Ze verzuipen in de data, en er is geen tijd, aandacht en expertise voor het analyseren.

‘Om jongeren goed te kunnen helpen, is een soepele samenwerking noodzakelijk tussen alle partijen in de jeugdketen.’ De minister zoekt de oplossing in data, in een papieren werkelijkheid die geen rampen kan voorkomen. Straks weten we alles, maar zien we niks.

De fractie GL kijkt met meer dan bijzondere belangstelling uit naar de voorstellen van deze minister over de noodzakelijke hervormingen in het stelsel. Wij hopen onder het motto: niet weer een extra loket erbij.

Want:

Om jongeren goed te kunnen helpen is uitrukmentaliteit nodig. Ik verwijs uitdrukkelijk naar mijn bijdrage twee jaar geleden in het beleidsdebat over de Jeugdzorg. Er zijn vernuftige en alerte en adequate interventies nodig. Als de basisschooldirecteur tegen mij als wethouder zegt dat hij kan voorspellen welk kind van Groep 4, 5, 6, 0f 7 straks in de bijstand terecht komt, dan wil ik dat er ingegrepen wordt. Zodanig dat zijn voorspelling niet uitkomt. Er is gevoelde urgentie en drive om snel en adequaat interventies te plegen nodig. Om jongeren goed te kunnen helpen zijn betrokken professionals nodig die een jongere niet loslaten tot de jongere zijn probleem heeft opgelost, tot de jongere weer stevig op zijn benen staat, tot de jongere zijn leven op orde heeft.

Gaat deze oplossing van de minister, een verwijsindex, meer betrokken professionals opleveren, meer ruimte bieden aan betrokken deskundige professionals? Hen ontslaan van teveel regeldruk en administratieve lasten? Het zal de jongerenwerkers, leraren, voogden die hun stinkende best doen voor jonge mensen eerder afhouden van hun betrokkenheid, want er komt weer een administratieve taak bij. De aandacht wordt verlegd naar een administratief systeem, de ogen raken weer minder gericht op de jongere van vlees en bloed die in weerwil van de Haagse realiteit zich nog gewoon melden. Als ze zich nog melden. Want we zijn ook nog steeds jongeren kwijt. Alleen trainen wij onze hulpverleners niet meer om ze daar te vinden, daar onder de arm te nemen. Nee, we gaan in systemen en op beeldschermen turen. En de gemeenten moeten er op toe gaan zien dat er verantwoordelijkheid wordt gepakt bij twee of meer verwijzingen. Hoe? Krijgen de gemeenten weer iets over de schutting gegooid zonder dat ze doorzettingsmacht hebben? Zo is het toch ook met de WIJ?

De verwijsindex is een volgende stap weg van doortastende hulpverlening. Immers, de minister accepteert de hopeloos versnipperde hulpverlening als een voldongen feit, waarin niemand zich verantwoordelijk voelt voor het eindresultaat (een jongere die goed in zijn vel zit en een zinvol leven op school of werk heeft). Zie het huidige debacle met de ov-chip met twaalf provincies en een veelvoud aan vervoerders die hun eigen belangen niet opzij kunnen zetten en een staatssecretaris die blijft geloven in haar regie en meer waarde hecht aan haar papieren afspraken met deze tientallen partijen en de werkelijkheid van de reiziger bij slecht functionerende poortjes, ov-medewerkers en service-loketten negeert.

En nu roept hij samenwerking via dataverzameling uit tot de oplossing voor goede hulpverlening. In navolging van het terrorismebestrijdingsdebacle zeg ik: niet de data zijn het probleem, gebrek aan samenwerking is het probleem. En nog directer: de versnippering is een probleem. De hulpverlening knipt een jongere op in stukken, voor je verslaving moet je bij loket x zijn, voor je gedrag bij loket y, voor je schooluitval bij loket z, en voor je schulden bij loket a.

Ik was gisteren op werkbezoek met de Stichting Cocon en stas Klijnsma bij een fantastisch project in Utrecht. Gemeente, twee ROC’s, een woningcorporatie, de Wissel en Rabobank werken daar samen om jongeren met multiproblemen en detentieverleden in twee jaar tijd klaar te stomen tot klusondernemer. Waar ze last van hebben? Van 7 departementen met een veelvoud aan regelgeving.

Goede hulpverlening kenmerkt zich door inclusiviteit. Toen de landelijke overheid op 31 januari 2007 in Ahoy Rotterdam de net in werking getreden Wmo over de schutting van de gemeenten gooiden, zei Atzo Nicolai het nog zo treffend. We hebben van oudsher heel veel hulp voor burgers georganiseerd, gespecialiseerd, divers, daar zit niet zozeer de uitdaging voor de Wmo. Die zit hem erin al die stukjes hulp snel en gelijktijdig in te zetten als een unieke burger hulp nodig heeft die toevallig, vanwege historisch of bureaucratisch gegroeide keuzes vanachter drie of acht loketten vandaan moet komen.

Ik keer weer even terug naar de website www.verwijsindex.nl. ‘De verwijsindex risico’s jeugdigen brengt risicomeldingen van hulpverleners, zowel binnen gemeenten als over gemeentegrenzen heen, bij elkaar en informeert hulpverleners onderling over hun betrokkenheid bij jongeren. Dankzij de verwijsindex blijft elke jongere in beeld en kunnen hulpverleners elkaar informeren en hun activiteiten op elkaar afstemmen.’

Straks weten we alles, en zien we niks, de jongere van vlees en bloed verdwijnt steeds verder in onze administratieve doolhoven. We hebben straks een soort Google Earth waarmee we zoals op Haïti, zoals Rob Wijnberg zaterdag in NRC schreef, in een sleepbeweging met de muis de nieuwe situatie over de oude kunnen leggen. He kijk daar is een huis ingestort, lees: daar is een jongere ingestort. Wijnberg stelt: We leven in een soort hyperrealiteit waarin de werkelijkheid is vervangen door een representatie van die werkelijkheid. Wijnberg concludeert: er wordt ingezoomd, maar dichterbij komt het niet.

Want hoe garandeert de verwijsindex dat er dan ook echt wordt uitgerukt als zo’n melding van een ‘ingestorte’ jongere binnenkomt. En bij wie komt die eigenlijk binnen? Blijven we niet denken: ach daar zal instantie x toch wel op af gaan, het is immers schooluitval? En de professional van instantie y die de verslaving van deze jongere zou kunnen helpen oplossen leunt achterover.

Opnieuw een kreet van de website verwijsindex.nl ‘De jeugdketen bestaat uit een groot aantal instanties en professionals, die echter te vaak langs elkaar heen werken. Er vindt regelmatig onvoldoende afstemming plaats, waardoor de jeugdhulpverlening per saldo tekort schiet. Soms komt dat, omdat organisaties uit verschillende disciplines komen, soms omdat jongeren naar een andere gemeente verhuizen.’

Niet data zijn het probleem. Uit een goed en werkelijk geïnteresseerd gesprek met een jongere zal alle sores op tafel komen. Docenten weten vaak heel veel, de ouder (s), de jeugdwerker en de wijkagent (als die er nog is) weet vaak alles. Maar ze kunnen nergens terecht, omdat ze overal voor dichte deuren komen, omdat we professionals niet in staat stellen te werken aan een totaaloplossing, want bevoegdheden versnipperd, geld versnipperd etc etc. Indicaties gesteld en vooral ook contra-indicaties.

En dus durft niemand meer zijn nek uit te steken, bang om zijn boekje te buiten te gaan en zijn geld niet te krijgen. De angstcultuur voortkomend uit de versnippering die weer het gevolg is van wantrouwen over de besteding van overheidsgeld is het ware probleem. Een jongere kan met twintig alarmbellen in uw verwijsindex staan, dat is niks nieuws, dat staat ie nu vaak ook al in het hoofd van een docent of een betrokken jeugdwerker, maar als die betrokken mens op dichte deuren timmert, dan houdt het op. Daar verandert de verwijsindex niks aan, nou ja, hooguit de kans dat de nog niet afgehaakte professionals nog minder tijd over houden om een jongere in de ogen te kijken, omdat ze op een beeldscherm die jongere in een systeem moeten kloppen.

We weten het straks - misschien, net zoals nu - allemaal, maar we zien niks.

Bij het voorstel voor de verwijsindex dringt de symboliek zich op. Want: welke professional heeft om een verwijsindex gevraagd voor de problemen die hij of zij ondervindt? Welke ‘risico-jongere’ - had je nog geen probleem, dan heb je het wel zodra een ijverige administrateur je in deze index opneemt - komt met de verwijsindex op de proppen als de panacee voor de problemen waar hij of zij nu tegen aanloopt? Wanneer en vanaf welke leeftijd ben je eigenlijk risicojongere?

De verwijsindex komt als oplossing uit de koker van een ministerie dat de werkelijke problemen niet onder ogen wil zien, maar wel weet dat het een signaal moet afgeven. ‘We zijn ermee bezig, zie onze dadendrang, kijk we bouwen een grote database, hiep hoi.’

Beste minister, geef mij drie praktijkvoorbeelden waaruit blijkt dat het unieke bestaan van een verwijsindex tot betere uitkomsten voor jongeren zou hebben geleid, die nu achterwege zijn gebleven omdat die index er nog niet is.

Beste minister, als u eerlijk bent, bent u het dan met mij eens dat de werkelijke problemen van een andere aard zijn dan een administratieve? Wat leren we van de signalen van de Nationale Ombudsman en sinds kort van de televisie Ombudsman? Wij maken de professionals gek met onze voortdurende veranderingsdrift en vooral met ons wantrouwen, waardoor de organisaties waar deze professionals werken risicomijdend worden, vanwege institutionele belangen. In navolging gaan professionals risico’s mijden die slecht kunnen zijn voor het instituut waar zij werken en daarmee mijden zij de jongeren voor wie ze er feitelijk moeten zijn. De risicojongeren, hart van menig gekruid en stevige politieke discussie op lokaal, provinciaal en landelijk niveau, laten we bungelen en zo hangen ze aan de letzte mem. Letterlijk als hangjongeren: omdat niemand om ze geeft. Maar ze zijn wel geregistreerd! Een troost? Nee een schande!